In
het voorjaar van 1565 werd begonnen met de bouw van het dorp
Ruigenhil (het latere Willemstad) in de pas bedijkte polder van
die naam. Al direct verzochten de nieuwe bewoners om de
aanstelling van een vaste priester. Het duurde echter nog een
jaar voordat pastoor Marten de Moor werd benoemd. Het dorp en de
parochie werden toegewijd aan de Heilige Maagd Maria.
Omdat er nog geen kerkgebouw was, werd de Mis opgedragen in de
gelagkamer van de gerechtsdienaar, later in een nieuw huis dat
de pastoor van Fijnaart aan het kerkhof had laten bouwen. Het
kerkhof, dat ook bestemd was voor de bouw van een kerk, werd in
september 1567 door de hulpbisschop van Luik ingewijd als
begraafplaats.
Invallen van de Watergeuzen in 1572 noopten pastoor de Moor uit
de Ruigenhil te vluchten, maar nadat de Spanjaarden de
Watergeuzen weer hadden verdreven, keerde hij terug. Twee jaar
later viel de Ruigenhil weer in handen van de Watergeuzen en
vluchtte pastoor de Moor opnieuw om niet meer terug te keren. De
protestantisering van de bewoners werd ter hand genomen en enige
jaren later had het katholieke geloof in de noordwesthoek van
Brabant moeten wijken voor het protestantse. De enkele
katholieke gezinnen waren in de 17e en 18e eeuw aangewezen op
geestelijke zorg vanuit de parochie Standdaarbuiten.
De scheiding tussen kerk en staat in 1795, toen de patriotten
met behulp van de Fransen aan de macht waren gekomen, maakte het
de katholieken en andere gelovigen mogelijk een eigen kerk te
stichten. In 1796 werd in Fijnaart een parochie opgericht,
waartoe ook Willemstad ging behoren. Pogingen in 1818 een eigen
kerk te stichten liepen op niets uit; de draagkracht van de 28
roomse gezinnen en 56 katholieken van het garnizoen was te
gering.
Op 3 augustus 1832 werd een huis met erf aan de Landpoortstraat
gekocht. De 29-jarige kapelaan Johannes van Genk werd tot
pastoor
benoemd en al op 21 augustus droeg hij de eerste mis in zijn
woning op. Als noodoplossing werd besloten achter het huis een
kerkschuur te bouwen, die op 1 mei 1834 werd ingewijd. In 1872
was de toestand van de woning en de schuur zodanig slecht, dat
reparatie niet meer mogelijk was. Op de plaats van de oude
woning werd een nieuwe pastorie gebouwd door de architect P.
Soffers, welk gebouw tot 1969 als zodanig dienst heeft gedaan.
Aangespoord door bisschop Van Genk, de vroegere pastoor van
Willemstad, trok pastoor Fassaert door het bisdom om geld in te
zamelen voor de bouw van een kerk. Op 22 juli 1874 kon de eerste
steen gelegd worden en op 21 april 1875 werd de kerk plechtig
ingezegend. Architect Soffers had hiervoor het ontwerp gemaakt
in neogotische stijl.
Consecratie van de kerk, voorzien van een nieuw altaar van steen
en marmer, geschiedde eerst op 20 oktober 1931 door de bisschop
van Breda mgr. P. Hopmans.
Willemstad werd op 30 mei 1940 opgeschrikt toen op het
Hollandsch Diep het rijnschip "Rhenus 127" vol Belgische
krijgsgevangenen op een Duitse mijn liep, waarbij velen
omkwamen. Pastoor Juten, die 28 jaar lang aan de parochie
verbonden was, stond de stervenden en gewonden bij. De kerk is
bij herdenkingen van de ramp vele malen betrokken geweest. De
"Belgische muur" herinnert hieraan.
Van 30 oktober tot 6 november 1944 werd Willemstad geteisterd
door een geallieerde artilleriebeschieting. Op 6 november kon de
gehele bevolking evacueren om pas na mei 1945 terug te keren. De R.K. kerk bleek
zodanig beschadigd te zijn dat de toren, het dak en veel van het
metselwerk moest worden afgebroken. Onder de pastoors Janssen en
later Hamerlijnck werd de wederopbouw van de kerk tot stand
gebracht. In de zomer van 1950 kon de bijna geheel vernieuwde
kerk weer in gebruik genomen worden. De toren kreeg een nieuwe
elektrische luidklok ter vervanging van de in de oorlog
weggehaalde klok. Van de biechtstoel uit 1924 resteren alleen
twee deurtjes, die nu toegang tot de toren geven.
Inmiddels is de kerk buiten gebruik en is in particulier
bezit. |