Heemkundekring De Willemstad


 


Uit Ravelyn jaargang 22 nr. 1 - 2  februari 2004

DE VERDEDIGING VAN BRABANTS WESTHOEK, 1794/1795

Geert van Uythoven

Inleiding
Na de snelle opmars in Noord-Brabant in februari en maart 1793, met als gevolg onder andere het ons zo bekende beleg van Willemstad, werd Generaal Dumouriez verslagen in de slag bij Neerwinden (18 maart). Het gevolg was dat de Fransen geen andere keus hadden dan Brabant en grondgebied van de Oostenrijkse Nederlanden nagenoeg geheel te ontruimen. De geallieerden vormden de Eerste Coalitie, met als voornaamste deelnemers Pruisen, Engeland, Oostenrijk en Spanje. De eerste drie landen stuurden legers naar het grondgebied van de Oostenrijkse Nederlanden. De Republiek der Vereenigde Nederlanden trad niet officieel toe tot de Coalitie, maar stuurde wel een veldleger naar het zuiden omdat zij als aangevallen natie uiteraard ook belang had in een Franse nederlaag.

De Coalitie was niet hecht. Ieder land liet zijn eigen belangen prevaleren. Daar kwam de zogenaamde ‘Poolse kwestie’ nog bij. De grootmachten Rusland, Pruisen en Oostenrijk hadden interesse in een zo groot mogelijk stuk van het Poolse grondgebied, dat na heroïsche gevechten van de Polen uiteindelijk onder hen verdeeld werd (1794). Dit alles resulteerde wel in een verminderde interesse voor wat in het westen plaatsvond en in diepgaande meningsverschillen onderling. Ondanks subsidies van Engeland en de Republiek was Pruisen het eerste land dat uit de Coalitie stapte en tegen alle afspraken in een afzonderlijke vrede met Frankrijk sloot en zijn leger terugtrok (medio 1794). Ook Oostenrijk, wiens leger zware verliezen had geleden gedurende de aanhoudende gevechten, had meer oog voor haar belangen langs de Rijn en langzaam maar zeker trokken de troepen terug naar het oosten tot achter de rivieren de Maas en de Rijn. Wat overbleef in de Nederlanden was het Engelse leger onder Generaal Frederik A. York, aangevuld met Hessische en Hannoveraanse hulpkorpsen. En een verzwakt Staats leger onder de beide prinsen van Oranje.

Terwijl de geallieerden onderling ruzie maakten en hun eigen belangen nastreefden was in Frankrijk meer eenheid, afgedwongen door het schrikbewind van Robespierre en de revolutionairen. De levéé en masse, een massale dienstplicht voor de Franse bevolking, voorzag de Franse legers van honderdduizenden soldaten. Weliswaar waren deze ongetraind en slecht gedisciplineerd, maar de Franse generaals konden het zich veroorloven en waren er ook toe bereid om elke dag weer duizenden soldaten op te offeren in de wetenschap dat de verliezen direct vervangen konden worden! De geallieerden konden dit niet. In deze periode waren dit nog steeds beroepslegers; dienstplicht bestond niet, ook niet in de Republiek. Aanvulling was traag en door de zware verliezen verzwakten de geallieerde troepen aanmerkelijk. De bataljons van de Republiek slonken schrikbarend in sterkte: aantallen van 100 tot 200 soldaten waren niet meer ongewoon, terwijl een bataljon op volle sterkte zeven compagnieën met in totaal bijna 500 man moest tellen. Men moest er zelfs toe overgaan om de beide bataljons die een regiment telde samen te voegen tot één enkel zogenaamd veldbataljon, wat zelfs dan vaak nog niet de gewenste sterkte bereikte. Dit feit, gecombineerd met de aftocht van de Pruisen en Oostenrijkers, liet maar één optie open voor het Engelse en het Staatse leger: de terugtocht naar het noorden.

Toch was de stemming onder de Orangisten (de aanhangers van de stadhouder Willem V) nog steeds optimistisch. De grote rivieren aangevuld met inundaties hadden in het verleden bijna altijd een onoverkomelijk obstakel voor vijandelijke legers betekent. Brabant was in die tijd een grotendeels onontgonnen gebied met onvruchtbare landbouwgronden. Omdat de enorme Franse legers geen magazijnen bezaten en van het land leefden werd gedacht dat dit terrein een onoverkomelijk obstakel voor de Fransen betekende, zeker nu de winterperiode aanbrak. Al snel zou anders blijken. Het was nog maar een kwestie van tijd voordat de Republiek zou vallen, al sloten veel Orangisten nog steeds de ogen voor het ophanden zijnde debacle. En dit brengt ons terug bij de Westhoek!

De Westhoek
Luitenant-generaal Carel Baron van Boetzelaer was nog steeds gouverneur van Willemstad. Zolang de geallieerde legers nog tussen de vijand en Willemstad in stonden en Willemstad dus betrekkelijk veilig was, bestond het garnizoen uit weinig soldaten. Op 1 juli 1794 bestond het garnizoen van Willemstad en Steenbergen samen, voor wat betreft de infanterie, uit de 60 man die het 1ste bataljon van het Regiment “De Schepper” sterk was. Het 2de bataljon van dit regiment, 157 man sterk, bevond zich in Dordrecht.

Dit onderstreept nog eens hoezeer het Staatse leger verzwakt was. De situatie was nu veranderd en Willemstad bevond zich wederom in, of eigenlijk vlak achter de frontlijn.

In eerste instantie trokken de Engelsen terug tot bij Breda, achter een ijle linie van voorposten. Het Hessische hulpkorps bleef voorlopig nog in de omgeving van Zevenbergen. Maar al snel werd Generaal York bevreesd om door de Franse legers tegen het Hollandsch Diep aan gedrukt en afgesneden te worden en hij trok terug richting Nijmegen, al snel gevolgd door het Hessische hulpkorps (augustus 1794). Deze snelle terugtocht dwong de Republiek om het Staatse veldleger nog verder te verzwakken door de noodzaak om bezettingen te leveren voor de diverse vestingen en verdedigingswerken. Tot het leveren van een veldslag was het niet meer in staat. Het is van belang om eens te zien welke troepen zich in en nabij de Westhoek bevonden toen al deze troepenbewegingen uitgevoerd waren (dislocaties van 4 september 1794):

Oudenbosch:
1 eskadron van het Regiment Cavalerie Oranje Vriesland Carabiniers
2 eskadrons van het Regiment Cavalerie “Van Tuyll”
2 eskadrons van het Regiment Huzaren “Van Timmerman”
detachement rijdende artillerie (twee 3-pdr kanonnen)

Steenbergen:
4 compagnieën van het 1ste bataljon Regiment Zwitsers “Van Maij”
2 compagnieën van het 1ste bataljon Regiment “De Schepper”

Willemstad:
4 compagnieën van het 1ste bataljon Regiment “De Schepper”

Zevenbergen:
2 compagnieën van het 2de bataljon Regiment Zwitsers “Van Maij”

Mark en Donge: (van Standdaarbuiten tot Den Hout)
Bataljon Gardewalen "Van Perez"
Bataljon Jagers "Van Bylandt"
Korps "Van Damas" (6 compagnieën Franse uitgewekenen, lichte infanterie)
Korps "Van Béon" (3 compagnieën Franse uitgewekenen, lichte infanterie)
3 compagnieën van het Korps Jagers "Van Matthieu" (later "Van Heijdte")
2 eskadrons van het Regiment Dragonders "Hessen-Cassel"
1 eskadron van het Regiment Dragonders "Van Bylandt"
detachement rijdende artillerie.

Wat direct opvalt is de geringe sterkte van deze troepenmacht, voor een erg uitgestrekte frontlijn, ondanks alle inundaties. Er moet bij gezegd worden dat de vestigingen wel voorzien waren van geschut (Willemstad was in december voorzien van maar liefst 81 kanonnen), maar bediening voor deze vuurmonden, zeker ervaren kanonniers, ontbrak veelal.
Voor Klundert was zelfs in het geheel nog niet in een garnizoen voorzien! Daarenboven dient opgemerkt te worden dat de genoemde eenheden erg onder de sterkte waren. De verdedigingslinies en vestingen werden uiteraard bezet door infanterie en het geschut (artillerie). De vooruitgeschoven voorposten en de alge-mene reserve in de Westhoek werd gevormd door de troepen te paard (cavalerie).

Voorbereidingen tot de verdediging
De verdedigingslinie van de Republiek was onderverdeeld in sectoren, waarna over elke sector een generaal het bevel kreeg. De sectoren die voor ons van belang zijn, zijn “Steenbergen en onderhoorige posten”, en de “Linie van de Mark”. Vóór deze sectoren waren de vestingen Bergen op Zoom en Breda nog in Staatse handen, en beiden voorzien van bezetting.

"Steenbergen en onderhoorige posten"
In deze sector voerde Generaal-majoor Johan C.F. Schmidt het bevel. Voor de verdediging beschikte hij over ruim 100 vuurmonden. De omgeving van Steenbergen was sinds eind augustus geïnundeerd door het openzetten van de Blauwe Sluis en het inlaten van vloedwater door de Steenbergsche Vliet: de polders van Kruisland, Cromvliet, en Oude Land. Door daarna alle afwatering te beletten was de inundatie uitsluitend door de regen voldoende op peil gebleven. Verder was er bij het Lindenbergsche Veer een dam in de Roosendaalsche Vliet gelegd, waardoor het terrein tussen Roosendaal en Kruisland onder water liep. Alle doorgangen door de inundaties werden bezet door posten en batterijen alsmede het noordelijk van Steenbergen gelegen Fort Henricus.

Als laatste was er onder leiding van Majoor-ingenieur Christiaan Schuller een verschansing opgeworpen bij het Lindenbergsche Veer, welke op 23 september gereed kwam. De verschansing werd opgeworpen met behulp van gepreste boeren uit de omgeving. Om deze aan de arbeid te houden en het weglopen te beletten, was aan Schuller een wachtmeester met twaalf gardes te paard toegewezen, zodat hij in staat zou zijn “met deeze manschappen de boeren tot hun pligt te houden”. Toen de verschansing klaar was werd deze voorzien van 14 vuurmonden en 6 handmortieren. Begin december was het water door de inundaties echter zo hoog gestegen dat het water de verschansing binnen kwam en de kruitmagazijnen onder water liepen.
Generaal-majoor Schmidt had voor het bezetten van Steenbergen en alle posten onder zijn bevel begin september maar 206 man infanterie tot zijn beschikking, afkomstig van de reeds genoemde zes compagnieën. Na aanhoudende verzoeken om versterking bedroeg de sterkte eind november in totaal 48 officieren en 803 minderen, nog steeds een schamel aantal.

De bezetting bestond op 2 december 1794 uit:

  • detachement van het Regiment Huzaren “Van Timmerman”
  • het veldbataljon van het Regiment “Von Wilcke
  • Regiment “Van Randwijck” (2 bataljons)
  • het depot van het Regiment Zwitsers “Van Lochman”
  • 55 artilleristen van de compagnieën van Majoor Gerrit J. Sloet en de Kapiteins Pieter Rijkesteen en Otto W.I. Du Bois om de ruim 100 vuurmonden te bedienen!

Zoals gebruikelijk in oorlogstijd waren deze troepen gedeeltelijk in de kerk onder dak gebracht. Op 28 november werd in verband hiermee door de magistraat van Steenbergen bepaald dat de godsdienstoefeningen zouden worden gestaakt, “vermits de kerk met zoveele soldaten, vrouwen en kinderen bezet is en door het gewoel, geweld als de rook dat zij maken het prediken onmogelijk is”. Voor de paarden was overigens al een aparte loods gebouwd, zodat deze niet ook nog in de kerk gestald behoefden te worden.

"Linie van de Mark"
Luitenant-generaal Carel Baron van Boetzelaer, gouverneur van Willemstad was de verdediging van de Linie van de Mark en het terrein ten noorden hiervan tot aan het Hollandsch Diep opgedragen. Hij had zijn hoofdkwartier gevestigd in Willemstad, maar wegens ziekte moest hij al snel zijn post verlaten. Hij werd waargenomen door zijn naamgenoot Generaal-majoor der cavalerie Carel Vincent Baron van Boetzelaer, een feit dat nog steeds voor veel verwarring zorgt onder historici. Generaal-majoor van Boetzelaer had op 29 augustus het bevel gekregen over een deel van het veldleger in de Westhoek:
“De generaal-majoor Van Boetselaer zal onder zijne ordres hebben: 1 esk. Van Byland, 1 esk. Oranje carabiniers, 2 esk. Thuijl, 2 esk. huzaren van Timmerman, benevens 2 kanons van 3 pond van de rijdende artillerie, met deselve hij een leger bij Oudenbosch moet nemen. (…) En cas de generaal-majoor van Boetselaer tot de retraite geforceerd werd, zal hij dezelve nemen op Standdaarbuijten en bezetten den Dintel en Roovaart en dan vervolgens op Clundert en Willemstad.” [W.F. Erfprins van Oranje, Ct-generaal: ‘Generale dispositie voor het geheel corps troupes van den Staat tusschen Bergen op Zoom en ’s Bosch geposteerd’]

Uit de samenstelling van deze troepen, troepen te paard en enkele kanonnen van de rijdende artillerie, blijkt al dat deze tevens een voorpostenfunctie vervulden voor de eigenlijke verdedigingslinie, de Linie van de Mark. Uit dezelfde ‘dispositie’ blijkt overigens dat voor meer troepen Willemstad in de orders vermeld werd:

“(…) De twee overige compagnieën van het 1ste Maij, welke naar Standdaarbuijten gemarcheerd zijn en de twee van 2de Maij welke door den generaal-majoor De Constant na Sevenbergen gedetacheerd worden, zijn provisioneel voor de Willemstad bestemd en zullen middelerwijl onder de orders staande van den generaal-majoor Van Boetselaer bij wien zij ordres moeten halen, op die beide plaatsen postvatten en zal het Lamgatsveer van Sevenbergen moeten bezet worden. Deze 4 compagnieën nemen hunne retraite wanneer daartoe genoodzaakt op de vesting Willemstad.”

Generaal-majoor der cavalerie Carel Vincent Baron van Boetzelaer vestigde zijn hoofdkwartier in Zevenbergen. Ook in de Linie van de Mark werden de polders geïnundeerd. De polder Nieuw-Gastel was geheel ondergelopen. Bij Standdaarbuiten was de Mark afgedamd. Door het openen van de uitwaterende sluizen en het bij vloed aanvoeren van water via het Zevenbergsche Kanaal waren de Oude- en Nieuwe landen, alsook de St. Maarten en Zwartenbergsche Polders onder water gelopen, terwijl de gorzen langs de oevers van de Mark, de Hoevense Beemden en de lage landen door het beletten van de afwatering en de overvloedige regenval eveneens spoedig blank stonden. De toegangswegen (accessen) die overbleven werden afgesloten met posten. Deze bevonden zich te Standdaarbuiten, bij het Lamgatsveer, bij het Zwartenbergsche Veer en bij het Nieuwe Veer. Verder naar het oosten werd aangesloten op de zogenoemde Linies van Breda (Linies Van den Munnikhof en Van den Hout). Ter bewaking van deze posten waren op 2 december de volgende troepen aanwezig:

  • 2 eskadrons van het Regiment Gardes te Paard
  • 1ste eskadron van het Regiment Gardedragonders (97 man)
  • Korps Jagers “Van Heijdte”
  • het veldbataljon van het Regiment “Van Petit” (276 man)
  • Regiment “De Schepper” (2 bataljons, 369 man)
  • 26 artilleristen van de compagnieën van Generaal-majoor Johan C. de Paravinci de Capelli, Luitenant-kolonel Willem du Pont en Majoor Paul G. graaf de Gimel
  • 2de compagnie van de 1ste Brigade Rijdende Artillerie van Kapitein Johan H.A. von Schmidt auf Altenstadt

Ook hier vinden we weer een veel te zwakke troepenmacht om deze uitgestrekte linie te bewaken en te verdedigen.

Franse grenadiers.  Naar een schilderij van W.von DiezDe troepen kantonneerden grotendeels in Zevenbergen en Standdaarbuiten. In de laatste plaats bevonden zich ook vier kanonnen, twee 12-ponders in batterij en twee 6-ponders van de rijdende artillerie om het acces te verdedigen. Voor de overige accessen werden 72 vuurmonden bestemd. Zij kwamen, in schepen geladen, half december bij Zevenbergen op de Roode Vaart aan. De strenge vorst maakte echter verder vervoer per schip onmogelijk. De vuurmonden werden niet gelost en bij de aanval van de Fransen op 27 december buitgemaakt. Mr. Rouse, lid van de Staten-Generaal, schrijft hierover aan de griffier der Staten-Generaal op 2 januari 1795: “Een transport van eenige schepen met ammunitie, artillerie en alle noodwendigheden voor de garnisoenen en forten, bij de Rode Vaart in het ijs gezakt, is in hun handen gevallen, gewaardeert, zoo ik zeker geïnformeerd ben, tot een millioen”.

Het achter deze Linie en inundaties liggende Willemstad was sinds 4 augustus eveneens “in staat van defensie” gebracht. De inundaties werden echter pas later gesteld. Het garnizoen bestond uit niet meer dan 1 officier en 20 minderen van het Regiment “Maneil” en 3 officieren en 17 minderen van de artillerie compagnieën van Luitenant-kolonel Willem du Pont en Majoor Paul G. graaf de Gimel. Indien de verdediging van de Linie van de Mark zou falen was zoals gezegd bepaald dat teruggetrokken zou worden op Willemstad. Inderdaad zullen we zien dat Willemstad op dit punt zelfs als een soort magneet zou werken. In de vesting zelf gebeurde verder weinig. Alleen was het er een drukte van belang als gevolg van de continue aankomst en vertrek van Engelse schepen die voor de aanvoer van behoeften van het Engelse leger onder Generaal York zorgden. Klundert werd niet van een garnizoen van enige betekenis voorzien.

De Franse aanval
Hoewel nagenoeg alle Franse generaals van het Noorderleger, de opperbevelhebber Generaal Pichegru incluis tegen het voorzetten van de aanval waren gezien het jaargetijde en het gebrek aan verpleging voor de troepen, was de meerderheid van de burgerrepresentanten vóór het voorzetten van de oorlogshandelingen. Deze waren zelf in de beste kwartieren gehuisvest en leidden een weelderig leven. Ze hadden geen oog voor de ontberingen van de troep en hadden meer oog voor de eer die ze zouden ontvangen met de voordelen die ze in de Republiek der Vereenigde Nederlanden konden behalen. Om begrijpelijke redenen werden ze hierin gesteund door de Nederlandse uitgewekene Herman Willem Daendels, die als generaal dienst deed in het Franse Noorderleger.

Ondertussen waren er vredesonder-handelingen geopend tussen de Fransen en de Republiek. En alhoewel er geen feitelijke wapenstilstand gesloten was, stilzwijgend was toch in goed vertrouwen aangenomen dat men zich tijdens de onderhandelingen zou beperken tot louter defensieve maatregelen.

Kaart van Oudenbosch door J.W. Hattinga 1748
De eenvoudige verdedigingswerken – een retranchement – waren blijkens een kaart van 1789 toen niet meer aanwezig
.

Op 15 december had de Erfprins zelfs de Staatse troepen opdracht gegeven zich van alle offensieve handelingen te onthouden. Helaas zouden de Fransen zich hier niets van aantrekken en de verrassing was voor de Staatse troepen des te groter. Op 27 december begonnen de Fransen de massale aanval, geholpen door de stijf bevroren inundaties en rivieren (vanaf 16 december was het hevig begonnen te vriezen). Terwijl Generaal Daendels de spits afbeet bij de aanval op de Bommelerwaard, viel de 13.000 man sterke 3de Divisie van Generaal André J. Lemaire de Linie van de Mark ten westen van het Nieuwe Veer aan,

terwijl de 12.000 man sterke 5de Divisie van Generaal Jacques P. Bonnaud de Linie van Breda aanviel. Met groot verlies werden de Staatse posten in de Langstraat terug gedreven en genoodzaakt terug te trekken op Geertruidenberg. Direct daarna vielen ook de posten bij Steelhoven, het Zwartenbergsche Veer en het Lamgatsveer in hun handen. De post bij het Lindenbergsche Veer werd niet aangevallen.

Oprukkend over de bevroren inundaties slaagden de Fransen erin de aan het Zwartenbergsche Veer en Lamgatsveer opgestelde detachementen voor zich uit te drijven naar Zevenbergen.
Bij Standdaarbuiten boden de Staatse troepen meer weerstand. Bij deze post was ter beveiliging een detachement van het Korps Jagers “Van Heijdte” en een detachement van het Regiment Gardes te Paard naar Oudenbosch vooruitgeschoven. De kapitein van de jagers die hier het bevel voerde gebruikte zijn tijd goed, liet een huis door zijn jagers bezetten, sloot alle zijwegen af, en “plaatste alle boerenwagens en karren op verschillende afstanden op hoopen, terwijl die wagens nog zooveel mogelijk aan elkander gebonden wierden”. De bewoners werd gesommeerd binnen te blijven en ramen en deuren gesloten te houden. We zijn in de gelukkige omstandigheid dat de betreffende kapitein ons zijn memoires nagelaten heeft, en we laten hem aan het woord om te vertellen wat er gebeurde:

“Eenige oogenblikken nadat ik bij de jagers van mijne stelling terug gekomen was begon het vuur, dat van beide zijden goed onderhouden werd maar van geen langen duur kon zijn; in stormmarsch kwam de vijand met een geheel bataillon op het kerkhof. Toen zij in de verhakking van deze begraafplaats gekomen was, trokken de aldaar geplaatste jagers terug en voegden zich bij mij. De vijand kwam door het kerkhof in de straat; de barrière werd opengebroken, waarop de Cavalerie binnenkwam, maar door de opeengehoopte wagens en karren gedurig opgehouden werd. Inmiddels kwam de infanterie ook in de straat. Toen de Cavallerie in draf het huis genaderd was, kreeg zij daaruit op het onverwachts de volle laag, waardoor zij eenige manschappen en paarden verloor, in de grootste verwarring de vlucht nam en hare Infanterie overhoop wierp; deze kwam daardoor ook in verwarring en verliet de straat.
Toen zij zich buiten de plaats hersteld had, rukte zij met twee stukken geschut
[6-ponders] aan het hoofd in colonne voorwaarts; deze stukken begonnen dadelijk het huis te beschieten, waarop de jagers, na dit vuur een oogenblik beantwoord te hebben, het huis verlieten en zich, achter door de tuinen gaande, bij mij voegden. Toen de vijand de hoek van de straat, die naar Standdaarbuiten voert, omgeslagen was kreeg zij van ons van achter de hout stapels eene goede ontvangst; zij liet ons toen door hare artillerie beschieten en trok rechts van het dorp om, zoodat wij genoodzaakt waren onze stelling te verlaten en naar Standdaarbuiten terug te trekken.
De Cavallerie achtervolgde ons en zoude ons zeker neergesabeld hebben, indien wij den dijk niet afgeloopen waren en ons op het ijs begeven hadden; die Cavallerie wilde ons ook aldaar vervolgen, maar die slaagde niet aangezien hunnen paarden van voren alleen beslagen en niet gescherpt waren; telkens als een hunner den dijk afkwam, zakte diens paard op zijn achterste. Ik kwam echter in gevaar, doordat eenige kavalleristen mij ingehaald hadden en was op het punt in hunnen handen te vallen, ware ik niet door de jagers, die er eenige neerschoten, ontzet; hunne stukken vuurden bestendig op ons; toen deze echter onder het bereik van de batterij van Standdaarbuiten gekomen waren en een harer stukken door het eerste schot van die batterij gedemonteerd werd, trokken zij zich buiten het bereik dier batterij terug. Op eenige dooden en gewonden na, kwamen wij te Standdaarbuiten aan; de vijand had in de straat vele manschappen verloren, want elke door ons uit het huis geschoten kogel, was om zoo te zeggen raak geweest; ook voor het kerkhof had zij eenig verlies geleden.

De Fransen hadden bij Standdaarbuiten het hoofd gestoten en met achterlating van een deel van hun troepen trokken ze meer oostelijk in de richting van Zevenbergen, waar zoals we reeds gezien hebben de aanval reeds gelukt was. In Zevenbergen, waar de gedemoraliseerde restanten Staatse troepen van de onder de voet gelopen posten uit de Linie van de Mark arriveerden, zag Generaal-majoor van Boetzelaer geen kans om met zijn schamele troepenmacht het hoofd te bieden aan de oprukkende Fransen. Ook was hij bang dat de Fransen kans zouden zien om eveneens bij Standdaarbuiten door te breken en zo zijn terugtochtweg naar Willemstad af te snijden. Hij gaf daarom bevel dat de troepen uit Zevenbergen de mars naar Willemstad moesten aanvaarden, onder dekking van een achterhoede die onder andere bestond uit vier kanonnen van de rijdende artillerie, onder bevel van de 1ste Luitenant Leonard A.C. Baron van Deelen. Deze wist door welgericht schrootvuur de Franse troepen op een afstand te houden en zo de Staatse troepen de tijd te geven om Willemstad te bereiken. Wegens gebrek aan paarden had Generaal-majoor van Boetzelaer een aantal kanonnen in Zevenbergen moeten achterlaten. Verderop zullen nog wat meer details over deze terugtocht volgen.

Rest ons nog even terug te keren naar Standdaarbuiten. Hier voerde Kolonel Jan W.T.P. Crause de Frens, commandant van het Regiment “Van Petit” het bevel, die na hun terugtrekken van Oudenbosch behalve het Korps Jagers "Van Heijdte" nog het veldbataljon van het Regiment “Van Petit” en een detachement rijdende artillerie onder Kapitein Johan H.A. von Schmidt auf Altenstadt tot zijn beschikking had, in totaal ruim driehonderd man. Zijn artillerie bestond uit twee 12-ponder kanonnen, en de twee 6-ponder kanonnen van de rijdende artillerie. Onwetend over wat de situatie in Zevenbergen was, werd de reeds genoemde kapitein met enkele van zijn jagers ter verkenning naar Zevenbergen afgezonden. Dicht bij Zevenbergen stootte deze op de oprukkende Fransen, en direct een jager terugsturend om Kolonel Crause in Standdaarbuiten te waarschuwen trokken de overige jagers langzaam terug. Toen de kapitein in Standdaarbuiten arriveerde had Kolonel Crause eveneens de terugtocht aanvaard naar Willemstad. Vijftig jagers waren achtergebleven om de patrouille die terugkeerde van Zevenbergen op te nemen en de achterhoede te vormen. De twee 12-ponder kanonnen die niet meegenomen konden worden waren vernageld . Verder blijkt uit Kolonel Crause’s rapport dat hij hoopte dat een officier en twaalf man, die “om de smokkelarij te Stoutersgat [Stampersgat] hadden gestaan, op Steenbergen zouden zijn geretireerd”. De jagers aanvaardden nu ook de terugtocht naar Willemstad. We laten wederom onze kapitein aan het woord:

“Te Standdaarbuiten terugkomende, vond ik aldaar een detachement van vijftig jagers; de officier die dit commandeerde had in last mij af te wachten en als het donker geworden was gezamentlijk naar de Willemstad op marsch te gaan; dit geschiedde en in aller stilte. Wij waren evenwel nog geen kwartier op marsch, toen wij reeds eenige vijanden achter ons zagen, maar zij waren denkelijk te zwak om iets tegen ons te kunnen uitrichten, wij kwamen aan eene brug, waarvan het water door de geweldige stroom nog niet dichtgevroren was [Dit was de Mooie Keene/Roode Vaart]. Ik liet alles wat maar brandbaar was op de brug brengen, stak een huis aan dat bij die brug stond en retireerde over de brug, die daarop ook in brand gestoken werd; de vijand kwam toen, echter tot zijn schade, met kracht opzetten, mijne jagers stonden in de schaduw van den dijk gedekt, terwijl de vijand zich in het vrije moest vertoonen om ons te kunnen aanvallen. Onder een hevig geschreeuw van : "En avant, en avant!" beproefde hij dit een paar malen, maar werd telkens met verlies teruggeslagen, ten minste hij nam de brug niet en trok terug. Wij zetten onze marsch naar de Willemstad daarop voort, alwaar wij in het midden van den nacht aankwamen.”

Er zouden nog meer troepen proberen om Willemstad te bereiken. Ten tijde van de Franse aanval bevond Kolonel Gerhard H. von Heldring, commandant van het 5de Bataljon van Waldeck, zich met een detachement Staatse troepen te Wagenberg. Toen hij gealarmeerd werd waren de Fransen de Linies van Breda die enkel door wat wachtposten bezet was en die compleet verrast werden al gepasseerd. Kolonel Heldring probeerde toen over Stuivesand Made te bereiken, maar ook hier stootte hij op de vijand. Hierop trok hij naar Hooge Zwaluwe, en toen hij van hieruit Made ook niet meer bereiken kon uiteindelijk naar Moerdijk. Hier ontmoette hij Kolonel Ferdinand graaf d’Oultremont de Wegimond, die onder vergelijkbare omstandigheden teruggetrokken was uit Terheijden, alwaar Generaal-majoor der infanterie G.L.F. von Haacke het bevel overnam. Generaal-majoor von Haacke had opdracht om terug te trekken op Geertruidenberg als hij de Linies van Breda moest verlaten, maar om de een of andere reden besloot hij eveneens naar Willemstad te gaan, en aangezien hij bericht ontvangen had dat Zevenbergen reeds door de vijand was bezet besloot hij over de Roode Vaart en Noordschans te marcheren. Kapitein Van der Put vormde met een eskadron van het Regiment Dragonders “Hessen-Cassel” de voorhoede, terwijl de achterhoede gevormd L.A.C. Baron Van Delen bij den terugtocht van Zevenbergen 27 dec. 1794werd door het 1ste eskadron van het Regiment Huzaren “Van Heeckeren”. Generaal-majoor von Haacke kwam echter niet ver. Nabij de brug die bij de Roode Vaart over de Zevenbergse haven lag stootte hij op een afdeling Fransen van de brigade van général de brigade Antoine F.R. Blondeau du Fays die hem de weg versperde. We laten Generaal-majoor von Haacke zelf aan het woord:

“Kapitein van der Put attakeerde met de voorhoede den vijand met de grootste dapperheid, en niettegenstaande zijns heftigen vuurs, dreeff hij denzelven over den Dijk terug. Hier kon nu verder de cavallerie van geen nut weezen en moest zig uit het vuur des vijands begeven. Nu rukte de Infanterie aan, trachtte na een hevig gevecht den vijand achter den eersten Dijk rechts en links van de sluis te verjagen. Gedurende dit trok zig het Battaljon Waldeck regts, om den vijand in de flancque te komen, maar dat kon niet anders uitgevoerd worden alsdat een man den anderen over de schepen welke in de Roode Vaart lagen met de handen overtrokken, hetgeen tijd en moeite kostte.
De vijand werd dit oogmerk gewaar en detacheerde nu naar zijn linker flancque om de onze af te snijden. Ook bemerkten wij op den dijk welke van de Noordschans op de Roode Vaart loopt vijandelijke cavallerie aankomen. Mij was ondertusschen verscheidene maalen rapport gedaan dat de ammunitiën begon te manqueeren, en het tijdstip begon leider te naderen dat ik mij gedwongen zag na een gevegt van passeert twee uuren een capitulatie voor te slaan, wijl ik mij van alle kanten afgesneden zag.”

Inderdaad capituleerde Generaal-majoor von Haacke met zijn gehele troepenmacht, op die manier de Republiek van 662 soldaten berovend!
Overigens is zijn bemerking dat hij geheel afgesneden was onjuist: de weg Moerdijk – Drimmelen – Geertruidenberg was nog steeds open! De capitulatie werd hem dan ook zeer euvel genomen, en de historieschrijver Sabron verzuchtte in 1893 hierover: “Van een man als Generaal von Haacke was bezwaarlijk anders te verwachten dan hij deed”.
Op 28 december 1794 gaf prins Frederik van Oranje vanuit zijn hoofdkwartier in Gorinchem een bulletin (rapport aan de Raad van State) uit over het gebeurde van de vorige dag. Hierin staat onder andere het volgende te lezen:

“De Vyand heeft ook des morgens om tien uuren de rechter Vleugel van de Ligne van den Hout tusschen Geertruidenberg en Breda geattacqueerd, de aldaar zynde Lunette getourneerd, en zynde by het afzenden van het rapport bezig met de Forten van Steelhoven aan te tasten. De Posten van het Swartenberger- en Lamsgatse Veer, beide met overmagt geattacqueerd en geforceerd zynde, hebben zich de Trouppes van Zeevenbergen, om niet gecoupeerd te worden op de Willemstad gereplieert.
Van de Post van Ter Heyde is geen ander bericht dan dat de Gardes Dragonders van daar in de Willemstad gearriveerd zyn, en dus de Ligne van Breda denkelyk ook geforceerd en de Communicatie met die Vesting daar door afgesneeden zal zyn: terwyl men hier omtrend nadere tyding blyft verwachten.”

Het rapport van Generaal-majoor van Boetzelaer geeft meer details over het voorgevallene in de Westhoek op 27 december. Ik wil u dit rapport niet onthouden:
“De generaale Attacque op alle myne onderhoorige Posten, met groote overmagt van Cavallerye en Infanterie van alle zyden over het Ys komende, geschied, het Zwartenberger en Lamsgats Veer geforceert en de Post van ter Heyde reeds over zynde heb ik na eenige adsistentie, en om niet gecoupeert te worden, Zevenbergen verlaaten met de twee Battaillons van de Schepper en het eerste Escadron Guardes Dragonders, laatende de aldaar zynde rydende Artillerie uit twee Zesponders en twee Houwitzers bestaande, op den Vyand vuuren, welk Geschut door den Lieutenant van Deelen met veel iever gecommandeert is, zynde genoodzaakt geweest een Caisson [munitiewagen] by die Affaire agter te laaten; vermits de Boeren, welke de Paarden daar toe gegeeven hadden de Strengen losgesneden en de vlugt genomen hebben.
Door de uitgestrektheid van de Cantonnerings Quartieren zyn ‘er eenige Dragonders agter gebleven, het welk onvermydelyk was, zynde dezelve egter tot op tien à twaalf na in het retireren weder by hun Escadron gekomen. De Vyand heeft de Trouppes nog eenigen tyd in hunne retraite vervolgt, zynde wy na de Gardes te paard onderwegens opgenoomen te hebben, des nademiddags om twee uuren in de Willemstadt gearriveert.
De Posten van den Oudenbosch en Zand daar Buiten [Standdaarbuiten] hebben langer tegenstand kunnen bieden, hebbende het Corps van den Luitenant Collonel van Heydte zig op de eerstgemelde Post twee uuren agtereen dapper geweert, welke Luitenant Collonel met roem spreekt van het gedrag by die gelegentheid gehouden door den Quartiermeester Tonne van de Gardes te Paard, terwyl de Collonel Commandant Crause met het Battaillon van Petit te Zand daar Buiten insgelyks veel tegenstand geboden heeft, zynde dezelve met dit Battaillon en het Corps van den Luitenant Coll. voorn. benevens eenige Cavallery, na min of meer verlies geleden te hebben, egter met behoud van twee Zes-Ponders om negen uuren ’s avonds in de Willemstad aangekomen, na alvoorens de twee Stukken op de Batterye van Zand daar Buiten vernageld en de Ammunitie in het Water geworpen te hebben.
Van ter Heyde en de Zwaluwe arriveerden ‘er geduurig nog eenige Manschappen in de Willemstad, hebbende overigens eene uitgezonden Patrouille de Roovaart bezet gevonden en vier Man van den Vyand Krygsgevangen gemaakt.”

Het laatste woord is aan de Franse opperbevelhebber, Generaal Pichegru:

Generaal Lemaire, die de linkervleugel van de aanval vormde, had de opdracht de linies te doorbreken, met name de posten bij Oudenbosch en Zevenbergen, die hij ook bemachtigde; hij heeft ongeveer 600 krijgsgevangenen gemaakt, twee kanonnen, een vaandel en honderd paarden.”

In totaal hadden de Fransen bij hun aanval op deze dag 1.600 gevangenen, 120 vuurmonden en twee vaandels buitgemaakt. De verdediging van de Republiek der Verenigde Nederlanden was volledig ineengestort. Beroofd van de bescherming door de grote rivieren was haar val nog maar een kwestie van tijd.

De insluiting van Willemstad
Zoals te verwachten waren de Fransen bij hun eerste aanval door de Staatse linies heen gebroken. Breda was nu van alle gemeenschap met de eigen linies afgesneden. De Fransen trokken verder de Westhoek in, en Klundert viel zonder slag of stoot in hun handen. Na de overgave van Grave waren in Noord-Brabant alleen Bergen op Zoom, Breda, Steenbergen, Willemstad, Geertruidenberg en Heusden nog niet in hun bezit. Van de 3de Divisie van Generaal André J. Lemaire bevond zich de brigade van général de brigade Antoine F.R. Blondeau du Fays tussen Moerdijk en Willemstad. Het overige deel van Lemaire’s Divisie bevond zich voor Steenbergen en Bergen op Zoom. Hoe gevaarlijk de situatie geacht werd blijkt uit de brief van Mr. Rouse, lid van de Staten-Generaal:
“Een opgekomen dooi deed hope vatten dat hunne verdere demarches en operatiën gestremt zouden zijn. Gedeeltelijk is zulks waargenomen, maar ook door de nieuw opgekomen vorst de vreeze des te grooter, omdat ze zooveel te verder na de kant van de Klundert, die verlaten is, Willemstadt en Princeland zijn doorgedrongen, en tot agter Zevenbergen vaste post houden.
Word het ijs sterker, zoo raken ze zooveel te nader onder Steenbergen en Bergen op Zoom en dan is het gevaar niet nakende maar aan dien kant tegenwoordig”.

Laten we nu de situatie rond Willemstad nader bezien. Zoals reeds eerder gemeld, had Generaal-majoor Carel Vincent Baron van Boetzelaer, in afwezigheid van de zieke Luitenant-generaal en gouverneur van Willemstad Carel Baron van Boetzelaer, als ‘commanderend officier’ het bevel over Willemstad op zich genomen. Het is moeilijk aan te geven hoeveel troepen zich op dit moment in Willemstad bevonden, maar dat moeten er tussen de 1.000 en 1.500 van alle wapenen geweest zijn, benevens een groot aantal paarden van de cavalerie en de artillerie. Deze beide wapenen waren, zeker in deze grote aantallen, van weinig nut, en het lag ook in de bedoeling om in elk geval een deel van deze troepen over het Hollandsch Diep te zetten en hiermee het restant van het Staatse veldleger te versterken, waar ze van meer nut zouden zijn. Niet iedereen was hier gelukkig mee, en gezien de weersomstandigheden en de staat van het Hollandsch Diep was dit momenteel ook niet uitvoerbaar. Zo schreef Kolonel Jan W.T.P. Crause de Frens op 29 december aan de erfstadhouder dat hij gehoord had: “dat de Capitein van de Artillerie met zijne Rydende Artillerie, zoodraa ’t open weer was zoude vertrekken, doch dat deze op de voorposten ten allerhoogstens nodig was”. Omdat dit open weer niet kwam bleef de rijdende artillerie ter plaatse. En dat Kolonel Crause niet helemaal ongelijk had zou al snel blijken. De Fransen beperkten zich na 27 december in eerste instantie tot het ‘observeren’ van Breda, Bergen op Zoom, Steenbergen en Willemstad.

Op 7 januari 1795 kwam hierin bij Willemstad verandering. ’s Morgens om 8 uur probeerden een groot aantal chasseurs à cheval (jagers te paard) en jagers de voorpost aan de Tonnekreek te overrompelen. We laten wederom Generaal-majoor van Boetzelaer zelf aan het woord:
“Eergisteren morgen, circa 8 uuren, heeft de Vyand de eerste Voorpost van de Willemstad aan de Tonne-Kreek met een groot aantal Jagers te Paard en te Voet aangegrepen, welke Post zich op de Boven-Sluis heeft moeten replieeren: alwaar de Vyand is vervolgens aangedrongen, dog door eenig Musquetvuur en schooten van de Rydende Artillerie weder terug gedreeven, agterlatende een Jager en een Paard, dood op de plaats, en medeneemende twee Dooden en vier Gekwetsten naar de Clundert. Ons verlies bestaat in twee Jagers van den Lieutenant-Collonel van Heydte, welke gevangen genoomen zijn. Volgens de jongste rapporten uit Bergen op den Zoom en Steenbergen, was aldaar alles stil.”

Enkele dagen later, op 9 januari, vond nog een schermutseling plaats.
Ene Keetell vermeldt hierover: “Een kleine vijandelijke attaque op een voorpost van de Willemstad, alwaar maar drie Hollandsche rijdende Artilleristen gekwetst wierden”.

Onze al vaker geciteerde kapitein van het Korps Jagers “Van Heijdte” geeft ook enkele interessante details in zijn memoires:

“Na een paar dagen in de Willemstad geweest te zijn zagen wij den vijand in kleine troepen de boerenwoningen bezoeken, en daaruit veel goed medeslepen. Om dit tegen te gaan kreeg ik last om met een sterke patrouille derwaarts te gaan, waartoe ik een Officier en een twintigtal goede schaatsenrijders uitzocht; het schaatsenrijden verstond ik niet in fraai lopen maar in het zogenaamde vliegen. Nadat deze manschappen van goede sterke schaatsen waren voorzien, begaven wij ons op de inundatie; op sommige plaatsen lag wel sneeuw, maar niet genoeg om het schaatsenrijden te hinderen; op andere plaatsen daarentegen was het glad als een spiegel; de Kavallerie kon ons niets doen, maar nam in tegendeel de vlucht voor ons. Op den eersten dag zuiverden wij verscheidene boerenwoningen van den vijand, wij schoten eenige vijanden dood en kwetsten er verscheidene; aan gevangen nemen werd niet gedacht; zij die in onze handen vielen, werden - nadat wij hunnen wapenen gebroken hadden - weder losgelaten met de waarschuwing zich niet weder door ons te laten atrapperen.
Op zekeren dag namen wij van den vijand eene groote slede waarop een geslachte os en andere levensmiddelen geladen waren; niet wetende wie daarvan de eigenaar was nam ik die slede mede. Van dat geslacht beest voor mij en den mij vergezellende officier de beide achterbillen die in den tuin van mijn huis aan boomen opgehangen en door de vorst zo hard als steen werden; het vlees, dat er met eene zaag afgesneden moest worden was zeer mals en kostte niet veel; het overige gedeelte kregen de manschappen, die met mij gepatrouilleerd hadden.
Den daarop volgenden dag gingen wij het land dieper in en waren voor niets bevreesd; wij deden den vijand, die geene schaatsenrijders had om tegen ons - niet te veld - maar ter ijs te zenden, toen weder afbreuk.
Op mijn ouden dag heb ik nog dikwijls aan die paar vliegende dagen gedacht; wij reden waar wij wilden en konden nergens afgesneden worden; men schoot menigmaal op ons, maar het was altoos mis, zodat het scheen of wij betooverd waren; wanneer wij wat wilden gebruiken dan zochten wij de een of andere herberg op en gebruikten spoedig wat, dat altijd door mij betaald werd; de jagers zouden mij tot in den hel gevolgd zijn. Die aangename tochten duurden slechts een paar dagen, want er viel daarna zoveel sneeuw, dat het schaatsenrijden niet meer doenlijk was.”

Overigens maakten ook de Fransen gebruik van schaatsenrijders. Zo deden al op 22 december driehonderd Fransen, waarvan velen op de schaats, een poging om een batterij bij het dorp Capelle in de Langstraat te nemen.
Voor het overige viel er op militair gebied niet veel belangwekkends voor bij Willemstad. Het was voor de Fransen duidelijk dat het pleit beslecht en verder bloedvergieten zinloos was. Op 18 januari verliet de stadhouderlijke familie de Republiek der Vereenigde Nederlanden, om er pas in 1813 weer terug te keren. De commandanten van de ingesloten vestigingen werd te verstaan gegeven te pogen ieder afzonderlijk een capitulatie te sluiten met de Fransen.

Artikel uit Ravelyn, tijdschrift van de Heemkundekring De Willemstad, jaargang 22 nr. 1 - 2  februari 2004


Gewijzigd: 06-02-2010
Beheer website: C. Oosters
© Heemkundekring "De Willemstad"