Heemkundekring De Willemstad


 


De vesting:

Het dorp Ruigenhil wordt vesting Piekenier 1618
In de strijd tegen de afvallige Nederlandse provinciën boekte de Hertog van Parma, de bekwame veldheer in Spaanse dienst, een reeks successen. In 1583 trok hij vanuit het zuiden met een Spaans leger West-Brabant binnen. Toen in juni van dat jaar de Spanjaarden ook Steenbergen veroverden, was de positie der Staatsen hier zodanig verzwakt dat snelle maatregelen nodig waren. Prins Willem van Oranje gaf op 30 juli 1583 opdracht aan de vestingbouwkundige Abraham Andriesz. om het dorpje Ruigenhil te versterken. Dit op een eiland gelegen dorp was strategisch gelegen aan het Hollandsch Diep, vanwaar men de belangrijke scheepvaartroute tussen Holland, Zeeland en Antwerpen kon beheersen of zoals het toen werd geformuleerd: "…tot bewaernisse vande Brabantsche ende Hollandsche stroom…"
In de opdracht stond – naar welk patroon ook de vesting zou worden aangelegd – rondom het dorp een gracht zou moeten worden gemaakt van 60 voet breed en 9 of 10 voet diep "naar de eis van het werk". Met de hieruit gekomen aarde moesten de wallen worden gemaakt met een basisbreedte van 36 voet en zo hoog als de aarde uit de gracht dit mogelijk maakte. Hierop moest een borstwering gemaakt worden van omtrent 5 voet hoog en 8 tot 10 voet breed met er achter een berm van 6 voet breed.
Het eerste kladontwerp toont een vesting met acht binnendijkse bolwerken. In een tweede schetstekening is dit aantal teruggebracht tot vijf en er is bovendien een begroting van de kosten op gemaakt. Deze bedroegen voor het binnendijkse gedeelte 24.386 pond en 18.000 pond voor enkele kleinere buitendijkse verdedigingswerken. Deze schetstekening is gemaakt tijdens een bezoek dat Abraham Andriesz. tezamen met gecommitteerden van de Raden en Rekenmeesters van het Markizaat naar de Ruigenhil maakte "…tsampt den patroon ende der estimatie daeraff gedaen ende gemaeckt…zullende costen over de 40.000 karolus gulden…".

Klik hier voor een afbeelding van het Schetsontwerp uit 1583.

Abraham Andriesz. projecteerde om het al bestaande stratenplan een regelmatige zeshoek. Op de vijf binnendijkse hoeken werden de bolwerken aangelegd, maar aangezien de haven behouden moest blijven, verviel de zesde. In de plaats hiervan werden ter bescherming van de dijk aan de oost- en de westzijde twee afwijkende versterkingen gebouwd, die scheel kwartier werden genoemd (scheel=schuin).
Ter verdediging van de haveningang werden op de beide havendammen nog twee kleine bolwerkjes gebouwd.
Aan beide zijden van de haven werd een zogenaamde houwer (spuikom) aangelegd, die met een sluisje in verbinding met de haven stond. De dijk werd aan beide zijden doorgraven en ter scheiding van het buiten- en binnenwater vervangen door een beter verdedigbare stenen beer.

Wanneer diagonalen worden getrokken tussen de punten van twee tegenovergestelde bastions, dan kruisen die de hoofdas Voorstraat - Molenpad. Het snijpunt van deze lijnen, dus het middelpunt van de vesting, ligt in het midden van de kruising Voorstraat – Landpoortstraat – Hofstraat. Dit kruispunt is sedert 2001 aangegeven met sierstraatwerk in de vorm van een kompasroos, waarvan de lichte punt naar het noorden wijst.

De vesting is ontworpen naar het Oud-Nederlandse vestingstelsel, waarvan de kenmerken zijn o.a. aarden wallen, vrij ver van elkaar staande kleine bastions met rechte, haaks op de wal staande flanken en omgeven door een natte gracht. In afwijking van dit stelsel zijn de flanken der bastions niet recht maar naar binnen gebogen, iets wat duidt op een Italiaanse invloed.

Plattegrond van landmeter Damass van Dueren januari 1586

In veel publicaties wordt, zonder enige bronvermelding, het ontwerp van de vesting aan de bekende vestingbouwkundig ingenieur Adriaan Anthonisz. toegeschreven en wordt dit soms zelfs als zijn meesterwerk betiteld. De inbreng van mr. Anthonisz. is echter maar gering. In een brief van 21 oktober 1585 over schadeloosstelling van grond staat:
"...dat het dorp van de Ruigenhille, die nu genaempt wort Wilmstadt, soude worde ghefortificeert volgens de patronen bij Abraham Andriesz ingeniair daer aff gemaeckt, waer oppe de voorsz. fortificatie bij den voorsz. ingeniair oock is afgesteken geweest…"
(NA 1.08.11 - 13019)
Uit de plattegrond van de landmeter Symon Damass van Dueren van 6 januari 1586 blijkt dat de vesting binnendijks dan al zijn huidige vorm heeft. Eerst op 7 april 1587 gaf prins Maurits opdracht aan mr. Adriaan Anthonisz. om samen met de tresorier Jasper van Kinschot de vestingwerken "…te visiteren, te estimeren ende oock eerstdaechs te besteden oft te doen besteden…" omdat de wallen op veel plaatsen waren ingestort, vervallen en vlak geworden. (NA 1.08.11 – 13019). De door hem geraamde kosten bedroegen ruim 10.000 gulden.
Mogelijk kregen de wallen toen een wat ander profiel, maar mr. Anthonisz. heeft aan de vorm der vesting niets veranderd. Mogelijk heeft hij – zoals op latere kaarten te zien is – de gebogen rechterflank van het Westbolwerk (nu bastion Holland) laten rechttrekken.

Uitbreiding met twee buitendijkse bastions Luchtfoto uit 1926 van de bastions Gelderland en Groningen
De verdediging aan de waterzijde was nogal zwak, reden waarom prins Maurits op 23 maart 1598 mr. Jasper van Kinschot opdracht gaf om naar het model van Johan van Rijswijck, generaal fortificatiemeester, daar bolwerken te maken, het 'scheel kwartier' op de Oostdijk te veranderen en de houwers zeewaarts uit te breiden en een nieuwe houwerdam te maken.
Van Rijswijck bouwde voort op het model van Abraham Andriesz. die de vesting op een volmaakte zeshoek had gebaseerd. Hij liet buitendijks de zeshoek overgaan in een zevenhoek. De assen door de twee buitendijkse bastions lopen evenwijdig aan de bissectrices van de zeshoek (een bissectrice is de lijn die de hoek, gevormd door de assen van twee binnendijkse bastions doormidden deelt).
De bouw van bastion Groningen is waarschijnlijk al in 1598 begonnen, die van bastion Gelderland in 1602. Ter bescherming tegen het getijdenwater van het Hollandsch Diep kregen beide bastions en de courtines een stenen bekledingsmuur.

Benaming der bastions
Vier bolwerken, de naam bastion vond pas later ingang, waren genoemd naar de windstreken waarin ze lagen. Een vijfde, nu bastion Friesland, heette toen 'Walleravensbollewerck'. Na aanvankelijk ook nog letters gehad te hebben, bolwerk A t/m G, komen rond 1700 de huidige namen voor. Ze werden toen vernoemd naar de zeven provincies van de Republiek. Naar gelang de rangschikking van de afgevaardigden der provincies in de vergadering der Staten-Generaal kregen ze de namen Gelderland, Holland, Utrecht, Zeeland, Friesland, Overijssel en Groningen. Aanvankelijk echter was de benaming kloksgewijs – dus wat nu Groningen is heette toen Holland enz. – maar later werd de volgorde tegen de klok in. In de negentiende eeuw kregen de bastions Romeinse cijfers: bastion Gelderland werd bastion I, Holland bastion II. De courtine, de wal tussen de bastions Gelderland en Holland, werd courtine I – II, die tussen Holland en Zeeland courtine II – III enz.

1621 – 1627 De vesting wordt weer onderhanden genomen De vesting rond 1630
Het aflopen van het Twaalfjarig Bestand en het hervatten van de oorlogshandelingen waren de oorzaak dat de vesting weer onderhanden genomen werd. In de gracht werden verschillende ondiepten en dammen verwijderd, er werd o.a. een nieuwe stenen beer aan de oostzijde van de haven gemaakt, de munitievoorraad werd aangevuld, er werden enkele nieuwe stenen corps de guardes gebouwd en de wal werd op verschillende plaatsen aangeaard en voorzien van veertien nieuwe schildwachthuisjes en zeven nieuwe houten geschutsbeddingen. In 1623 inspecteerde kapitein-ingenieur Jan van den Bosch de vesting en maakte een rapport op. Naar aanleiding hiervan kreeg hij opdracht tot uitbreiding en verbetering van de vesting. Hetzelfde jaar nog werd de gehele wal van een borstwering voorzien ter lengte van 674 Rijnlandse roeden. Tussen 1624 en 1627 werd voor de Landpoort een ravelijn gemaakt en rondom de gracht werd een contrescarp met bedekte weg en glacis aangelegd. Hierom heen werd een buitengracht gegraven. (Zie tekening). Verder werd in 1627 ter vervanging van een oude nog een nieuwe redoute op het havenhoofd gebouwd. Dit was een vierkant stenen verdedigingswerk c.q. wachthuis met een overhangende tweede verdieping. Dat jaar werd er ook een nieuw arsenaal gebouwd. Al die verbeteringen duiden er op dat in die tijd aan de vesting Willemstad grote waarde werd gehecht.

Legering van soldatenKazerne tijdens Mobilisatie 1914 - 1918
Voor de legering van de hier in garnizoen liggende militairen was er geen kazerne, maar wel een soldatenlogement. Dit aan het Molenpad gelegen gebouw van maar één verdieping had een aantal kamers met elk een buitendeur. Omdat het logement onvoldoende ruimte bood, werden de meeste soldaten bij burgers ingekwartierd, die veelal soldatenhuisjes in de tuin hadden staan. Aanvankelijk waren dat rieten of houten bouwsels, maar de brandgevaarlijkheid daarvan noopte de magistraat tot strenge maatregelen. Officieren werden altijd bij burgers thuis ingekwartierd. Omdat er maar voor één man werd betaald, hadden velen liever geen inkwartiering van een soldatengezin. Speciaal voor gezinnen werden in 1622 twaalf soldatenhuisjes op de Oostdijk (nu Bovenkade) gebouwd. In feite waren het zes huisjes met twee aparte verdiepingen, waarvan de onderste aan de Rozemarijnstraat lag. De zolder kon als logement dienen.
Met de legering van soldaten bleef het echter tobben. Daarom werd in 1748 aan de Kerkring een kazerne gebouwd bestaande uit twee evenwijdig gelegen gebouwen. Elk gebouw bestond uit twee verdiepingen van 18 kamers. Aan weerszijden van de kamer stonden drie kribben van 6 bij 4 voet (1 voet=0,341 m). Een zo'n krib was bedoeld voor twee man. Zodoende was de capaciteit van de kazerne ruim 800 man. De kazerne was niet speciaal versterkt en zeker niet bomvrij. De Raad van State, die het geheel betaalde, sloot met het stadsbestuur een contract voor levering en onderhoud van fournituren (beddengoed, handdoeken) en 'utensils' (kribben, banken etc). Bij voldoende garnizoen leverde dat voor de stad aardige inkomsten op.

Poorten
Willemstad kende slechts twee poorten die toegang tot de stad gaven, de Landpoort en de Waterpoort. De laatste werd in 1652 afgebroken en vervangen door een nieuwe die ontworpen was door de bekende architect Pieter Post. Hij werd voorzien van een hardstenen wapensteen met het wapen van prins Willem III. Vanaf de poort was een loopbrug over de buitenhaven. Drie jaar later werd op de poort nog een wachthuis gebouwd. De poort werd in 1872 gesloopt en vervangen door twee profielmuren. De oorspronkelijke houten Landpoort werd ook vervangen door een stenen poort met er boven een wachthuis. Het is onbekend wanneer en door wie die gebouwd is. In 1782 werd de overwelving afgebroken en bleven alleen profielmuren over. In 1918 werden deze slechts 3.42 m van elkaar staande muren, evenals de oostelijke profielmuur van de Waterpoort afgebroken in verband met een betere toegang tot de vesting.

Buskruitmagazijnen
Voor de opslag van buskruit stond in bastion Friesland een kruittoren. Verder werden in de wallen zonodig kleine houten kruitkelders voor direct gebruik aangelegd. In 1811 werd in bastion Utrecht een groot kruitmagazijn gebouwd. Ter betere bescherming hiervan werd in 1867-1868 het bastion verhoogd en kreeg het rechte in een schuine hoek op de wal staande flanken in plaats van de oorspronkelijke teruggetrokken flanken. In 1863 werd achter courtine I – II (begin Groenstraat) een buskruitmagazijn van metselwerk gebouwd en bastion Groningen kreeg in 1865 een bijna identiek magazijn. Door invoering van granaten bleken de kruitmagazijnen te kwetsbaar. Daarom werden zij in 1884 gewijzigd en werd een muur van brikkenbeton om de meest kwetsbare plaatsen gebouwd en de aarden dekking verbeterd. In 1890-1892 werd ter vervanging van de kruittoren in bastion Friesland, waarvan de verdieping allang was afgebroken, een nieuw kruitmagazijn gebouwd, evenals in bastion Holland. Dit laatste werd in november 1944, na ontruiming van de daar aanwezige munitie, door de Duitsers bij hun terugtocht opgeblazen.

Forten
In 1747, toen de Fransen tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog ons land binnenvielen, werden in allerijl een aantal aarden forten op de dijken rond Willemstad gebouwd. De meeste hiervan zijn nog in het landschap kenbaar.
Om een invasie vanuit zee door de Engelsen te beletten, liet Napoleon in 1811 aan weerszijden van het Volkerak twee forten bouwen: 'Duquesne' (vanaf 1813 'Prins Frederik') en 'De Ruijter' (in 1913 omgedoopt in 'fort in de Sabina-Henricapolder'). Tot dekking van fort De Ruijter en het acces tot de dijken werd fort 'De Hel' gebouwd.
Door het steeds verder dragende en sterker geschut werd het noodzakelijk de verdediging van een vesting, zo die al niet opgeheven was, op grotere afstand te voeren. Door het bouwen van forten ontstond zo een stelling. In 1860-62 werd aan de Oostdijk het fort 'Bovensluis' gebouwd, ter verdediging van de dijk tot aan de haven van de Noordschans en ter dekking van fort De Ruijter. Tegenover Willemstad, naast de haven van Numansdorp, werd het fort 'Buitensluis' gebouwd ter verdediging van het vaarwater.

Strategische doelstellingen
De doelstellingen van de vesting en later van de stelling waren: a) de afsluiting van de toegang tot het Hollandsch Diep, b) tegenstand te verlenen aan een vijand die vanuit Brabant het Hollandsch Diep zou proberen over te steken en c) om bij een eventuele terugtocht van het leger op Holland als opnamevesting te dienen. Deze taken wisselden in de loop der tijd nogal eens in belangrijkheid.
Bij de Vestingwet van 1874 waarbij veel vestingen werden opgeheven, werd Willemstad de centrale vesting van de Stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak, waaronder ook de hierboven genoemde forten vielen.

Verbetering rivierfront
In de jaren tachtig van de 19de eeuw achtte de legerleiding dat de taak van Willemstad uitsluitend lag in de rivierverdediging. Het rivierfront van Willemstad en de forten Buitensluis en De Ruijter werden hiertoe onderhanden genomen. Op de courtine I – II en op de bastions Gelderland en Groningen werden, evenals op de forten Sabina-Henrica en Buitensluis, een aantal achterladers van zwaar kaliber opgesteld. Dit waren uit Frankrijk afkomstige ijzeren kanonnen van 24 cm. Ook werden de buskruitmagazijnen versterkt. De bouwvallige stenen bekledingsmuur van bastion Gelderland werd afgebroken en vervangen door een aarden talud. In 1892 werden ten behoeve van de vuurleiding van de kustbatterijen twee meetstations en twee batterijstations gebouwd.

Exercitiebatterij in bastion Zeeland

Exercitiebatterij in bastion Zeeland

1914 – 1918 Eerste Wereldoorlog
Bij deze oorlog bleef Nederland neutraal, maar mobiliseerde wel. Willemstad werd voor de zoveelste keer in haar bestaan in staat van beleg verklaard en later zelfs in staat van oorlog.
De organieke sterkte van de Stelling bedroeg ruim 5200 man vestingartillerie, infanterie, genie en ondersteunende diensten. Deze sterkte zal waarschijnlijk nooit gehaald zijn, maar overvol waren de vesting en forten wel. Nergens waren bomvrije onderkomens. Daarom werden in de wallen een aantal gewapend betonnen schuilkelders gebouwd. Er is in die periode veel aan de wallen gesleuteld, maar er waren geen wezenlijke veranderingen. Wel werden de profielmuren van de Landpoort en een profielmuur van de Waterpoort in 1918 gesloopt. Dit gebeurde omdat de vesting nu als een opnamevesting voor uit Brabant op Holland terugtrekkende troepen werd gezien. Hiertoe werden ook een aantal steigers aan het havenhoofd gebouwd. De rivierverdediging werd aan de forten overgelaten. De verouderde 24 cm kanonnen werden op een na gesloopt.

De sloop van de profielmuren van de Landpoort 1918

1926 De vesting wordt opgeheven
Wat men eigenlijk al wist en tijdens de Eerste Wereldoorlog overduidelijk werd, was dat vestingen volkomen verouderd waren. In de aanloop naar een nieuw verdedigingsstelsel was voor de meeste vestingen geen plaats meer. Het garnizoen vertrok in september 1922 uit de stad en daarmee was een belangrijke bron van inkomsten verdwenen. Bij K.B. van 28 mei 1926, Stbl.156 werd Willemstad als vesting opgeheven. Vanuit de bevolking werd geijverd voor behoud van de vestingwerken. Per 1 januari 1935 werden de vestingwerken door het Rijk voor dertig jaar in erfpacht gegeven aan de Stichting Menno van Coehoorn. Hierna kwamen zij in bezit van de gemeente.

Duitse bunker op bastion Holland
1943-1944 Willemstad weer even vesting
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Willemstad nog even vesting, maar nu als een onderdeel van Stützpunktgruppe XXXIV van Stützpunktgruppe Ooltgensplaat, een landinwaarts gelegen onderdeel van de "Atlantikwall". Door de Duitsers werden in 1943 op bastion Holland twee bunkers van gewapend beton voor kustgeschut van het type 669 gebouwd en op en in bastion Gelderland opstellingen voor luchtdoelgeschut, betonnen onderkomens, munitieopslagplaatsen en een observatie/commandobunker.

De goed bewaarde vestingwerken en gebouwen zijn nu opgenomen op de lijst van beschermde monumenten.

 


Tekst: C. van Mastrigt
Afbeeldingen: Piekenier uit De Nassausche wapenhandelinge, 1618, illustratie Adam van Breen
  Schets 1583: NA 1.08.11 13016
  plattegrond 1586: Rijksarchief 's-Hertogenbosch
  plattegrond rond 1630: Archief Service Hydrografique de la Marine te Parijs
  foto's kazerne, batterij, sloop Landpoort: NA 3.09.25 193/194
  foto's Singel, Duitse bunker: C. van Mastrigt
  luchtfoto 1926: collectie heemkundekring De Willemstad

Gewijzigd: 12-02-2016
Beheer website: Piet Polak
© Heemkundekring De Willemstad