Heemkundekring De Willemstad
 

De Koepelkerk

Bij de bouw van het dorp Ruigenhil in 1565 in de nieuw ontstane polder hoorde ook de aanleg van een kerkhof. Dit werd aangelegd in het verlengde van de Voorstraat. Er werd hierbij rekening gehouden met de bouw van een kerk. Echter, het geld hiervoor ontbrak voorlopig. Kerkdiensten, aanvankelijk rooms-katholiek maar na de invallen van de Watergeuzen protestant, werden gehouden in de gelagkamer van de gerechtsdienaar aan de Rinck van de kerckhove. In 1585 was er kennelijk al een eigen gebouwtje, daar de koster een rekening indient voor haken, hangen en sloten voor deur en venster van de kerk.

Op 12 augustus 1586 beloofde prins Maurits een subsidie van 600 carolus gulden voor de bouw van een kerk. Het was echter in een periode dat Willemstad door zoveel oorlogslasten werd geplaagd, dat er niet aan gedacht kon worden om met de bouw van een kerk te beginnen. Het jaar daarop werd begonnen met de bouw van een raadhuis – in een eenvoudiger vorm dan we nu kennen – en waarin voorlopig de kerkdiensten gehouden konden worden.

In 1590 maakte de Willemstadse mr. metselaar Andries de Rooij (ook wel de Roy) het ontwerp voor een kerk met een begroting van de kosten op verzoek van Jasper van Kinschot, de tresorier van prins Maurits, en enkele magistraatsleden. Op 2 augustus 1594 werd aan de Middelburgse timmerman mr. Adriaan de Muyr opdracht gegeven een ontwerp voor een kerk in te leveren. Op 25 september al kwam per schip een houten model van de kerk in Willemstad aan. Er werd in oktober met de Dordtse steenhouwer mr. Coenraet van Norenburch onderhandeld over de levering van blauwe natuursteen, maar tot bouwen kwam het nog niet. In juli 1595 leverde mr. Van Norenburch een tweede model van de kerk in, die evenals het model van De Muyr in de toren van het stadhuis werd opgeborgen. Van Norenburch had de kerk iets wijder gemaakt en op verzoek van de magistraat een toren erbij ontworpen. De plannen waren kennelijk nog steeds niet naar de zin van de opdrachtgevers, want bij Andries de Rooij werd een vierde ontwerp besteld. De verschillende ontwerpen zijn helaas niet bewaard gebleven.

Prins Maurits, die een bedrag van 4.000 carolus gulden toekende voor de bouw van een kerk, later verhoogd tot 7.000 gulden, had hierbij wel de wens geuit dat die kerk in een ronde of achthoekige vorm gebouwd zou worden.
De kerk zou gebouwd worden voor de protestantse eredienst en daarbij de eerste kerk in Nederland zijn die als zodanig ontworpen werd. Er kon dus afgestapt worden van de traditionele kruisvorm der katholieke kerken. Er was immers geen koor nodig, evenmin als kapellen. Niet het altaar maar de kansel stond centraal.

In oktober 1596 werden op het kerkhof opmetingen gedaan en werd het bouwwerk uitgezet. Tevens werd een onderzoek naar de bodemgesteldheid gedaan. Op 17 november 1596 vond in Den Haag de aanbesteding plaats van het eerste gedeelte van het metselwerk. Het werd gegund aan mr. Coenraet van Norenburch, steenhouwer te Dordrecht, Cornelis Verhoeven, mr. metselaar te Rotterdam en Jan Janszn. Orguel, mr. steenhouwer te Delft. Andries de Rooij had zich inmiddels in dienst van prins Maurits gesteld als vestingbouwkundige. Op 22 april 1597 werd de toren aan dezelfde aannemers besteed.

Het duurde tot 12 oktober 1601 voordat men aanstalten begon te maken met de bouw. Er werd toen een kalktuin op het kerkhof gegraven en maaskalk uit Delft gehaald en in februari 1602 kwamen de eerste palen (masten) voor de stelling. aan en werden de rode Leidse bakstenen aangevoerd.


Op 13 maart 1605 kreeg Cornelis Verhoeven van de magistraat te horen dat hij met het werk aan de toren, dat tot vier voet onder de galmgaten was gevorderd, moest stoppen. Het is niet duidelijk waarom de toren, die een sierlijk schenkelgewelf zou moeten krijgen met daarop een belfort voor de klokken, niet werd afgebouwd.
In een akkoord met Verhoeven over een schadevergoeding staat, dat hij niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor 'eenige zwaricheyt van des gront wegen". Algemeen wordt aangenomen dat hiermee bedoeld wordt dat de bodem (klei op veen) niet stevig genoeg zou zijn om de toren te dragen. De toren zou immers 30 voet hoger worden dan de muren van de kerk en veel zwaarder. Maar men had van tevoren grondboringen gedaan en de bodem in orde bevonden. "Gront" betekende echter in die tijd niet alleen bodem, maar ook fundament, grondslag of grond- en bestektekening. Verhoeven kon dus andere moeilijkheden dan met de bodem bedoeld hebben.


Soms wordt geld als meest plausibele reden opgegeven. Dit is echter onwaarschijnlijk. Gebrek aan geld was er zeker, maar de voltooiing van de toren zou slechts duizend gulden gekost hebben.
Er is echter een derde mogelijkheid: waarschijnlijk was men met de vorm van de toren aan de achterzijde van de kerk, nu zich een visueel beeld hiervan begon te vormen, niet tevreden. Een maand voor het staken van de bouw, maakte de Willemstadse metselaar Thomas Baerents in opdracht van de burgemeester twee "gronden" van een toren, een vierkant en een achtkant en een schatting der kosten. De "gront" van het vierkante model, op het reeds voltooide gedeelte, was de aansluiting van de toren op het kerkdak zoals dit nu bestaat. Het achtkantige model was de open dakruiter met koepeldakje op het dak van de kerk om er de klokken in te hangen. Deze dakruiter zou bij een toren met belfort niet nodig geweest zijn en bij het oorspronkelijke ontwerp ontbroken hebben.
Een achtkantige kerk moet voor de magistraat een staaltje van moderne vormgeving geweest zijn, waarmee zij aanvankelijk moeite had. Gewend aan de traditionele bouw van een kerk met toren, was bij het derde ontwerp opdracht gegeven er alsnog een toren bij te tekenen. Op tijd hebben zij gezien dat een toren achter de kerk niet bij déze kerk en op déze locatie zou passen. Het zou een kerk geworden zijn die zich van de stad afwendde in plaats van het middelpunt ervan te zijn.

In de zomer van 1605 werd de kap geplaatst en op 21 augustus 1607 werden de preekstoel en banken uit het stadhuis naar de nieuwe kerk gebracht, die kort daarop in gebruik is genomen.
Aan de zuidoostzijde werd in 1657 een houten consistorie gebouwd uit het legaat van Theuntje Penningsbrood voornamelijk bedoeld voor de armbedeling. Deze consistorie werd in 1694 vervangen door een stenen gebouwtje. Door prins Willem V werd in 1773 een orgel geschonken. De gedurende 1789-1790 gerestaureerde kerk werd tijdens het beleg van 1793 door de beschietingen van de Fransen zwaar beschadigd.

Ook in november 1944 leed de kerk zware oorlogsschade. In 1950, daags voordat de net herstelde kerk weer in gebruik zou worden genomen, brak er bij loodgieterswerkzaamheden brand uit. Van het gebouw bleven slechts de muren overeind staan. De kerk werd in dezelfde trant opgebouwd. Ter vervanging van de verbrande inventaris werd een preekstoel uit 1659 afkomstig uit de Herv. kerk te Hoogvliet en enkele banken uit omstreeks 1670 uit de nu afgebroken Herv. kerk te Graft verkregen.
De grote luidklok, in 1605 gegoten door Cornelis Ammeroy te Amsterdam, was door de val beschadigd en werd hergoten. De kleine klok uit 1588, gegoten door Thomas Both in Utrecht, werd na de brand niet meer in de kerk opgehangen, maar hangt nu op een klokkenstoel in de hal van het Mauritshuis. In 1996/1997 ging de Koepelkerk weer in de steigers voor een grondige restauratie.