Heemkundekring De Willemstad
 

Stadsgeschiedenis van Willemstad in de 18e eeuw

Binnen een maand nadat koning-stadhouder Willem III op 19 maart 1702 kinderloos was overleden, kwam er bij de magistraat een brief binnen die was geschreven namens baron Von Schmettau, geheimraad van koning Frederik I van Pruisen. Koning Frederik I was een zoon van Louise Henrietta, dochter van prins Frederik Hendrik, en van Frederik Willem van Brandenburg, de Grote Keurvorst, en maakte uit dien hoofde aanspraak op de erfenis van Willem III en dus ook op de Heerlijkheid Willemstad. De magistraat besloot Z.K.M. van Pruisen "met zodanig onwaardeerbaar verlies" te condoleren en, mochten de Staten-Generaal verklaren dat Z.M. gerechtigd zou zijn tot het bezit van de Heerlijkheid Willemstad, dan zou de magistraat hem als zodanig erkennen.
De afwikkeling van de erfenis van Willem III duurde tot 1732, maar Willemstad bleef een heerlijkheid van Oranje.

Spaanse Successieoorlog 1702-1713 Spaanse Successieoorlog 1702-1713

Spaanse Successieoorlog 1702 - 1713
De Spaanse Successieoorlog ontstond door de aanspraak die de Franse koning Lodewijk XIV maakte op de vrij gekomen Spaanse troon. Oostenrijk, Engeland en de Republiek sloten een bondgenootschap om dit te voorkomen. De oorlog werd deels in de Zuidelijke Nederlanden gevoerd en was voor de magistraat van Willemstad reden de verlopen burgerwacht in het geweer te roepen, voorzien van goede snaphanen en zijdgeweer, ieder voorzien van een pond kruit en een half pond kogels. Voor eigen rekening wel te verstaan. De bewoners van de polders op het Eiland dienden, samen met de landsmilitie, "togt ende wagt" te doen langs de Dintel, teneinde een overtocht van de vijand te verhinderen. Hiertoe werden een zestal wachthuisjes gebouwd.
Door de Raad van State werden in 1702 diverse verbeteringen aan de fortificatiewerken aanbesteed, maar wel voor rekening van het Nassaudomein.
In 1704 was er een groots project om de vestingwerken te verbeteren, met o.a. de verhoging van de wallen, het vergroten van het ravelijn, de aanleg van een nieuw ravelijn en twee halve manen, het overwelven van de twee beren etc. Dit project strandde echter op de financiën. De erfgenamen van Willem III stelden dat zij niet voor deze extra uitgaven dienden op te draaien, maar dat de Staten-Generaal dit project moesten betalen. Hierop ontstond een langdurige kwestie met de Raad van State, die het charter van 1587 waarbij Willemstad zich onder het gouvernement van prins Maurits stelde, ongeldig wilde verklaren. Bij dit charter had de prins de gemene middelen (belastingopbrengsten) gekregen om er de verdedigingswerken mee te onderhouden. De Raad van State vond dat de Prins van Oranje hierop geen recht kon doen gelden. Het werd een slepende kwestie, die uiteindelijk verzandde. Het project ging niet door en alles bleef bij het oude.
Willemstad werd in 1705 van een stadsverlichting voorzien. Hiertoe werden 22 lantaarns aangekocht en later nog eens 17, alsmede de oliemaatjes en een kleine lantaarn om de grote lantaarns mee aan te steken.
Vanuit de Zuidelijke Nederlanden werden Franse krijgsgevangenen naar het noorden gestuurd. Ook Willemstad kreeg zijn portie. Soldaten werden in de stadhuiskelders en de twee wachthuizen van de Waterpoort ondergebracht, officieren bij burgers.
Zoals ten tijde van oorlog gebruikelijk was, werden veel Engelse troepen die naar het continent werden gezonden of weer terugkeerden, in Willemstad ontscheept of weer ingescheept. Jaarlijks werden ook nog eens zo'n 4000 paarden aan of van boord van transportschepen gebracht. Oorlog ergens in Europa leverde de Willemstadters werk en dus geld op.

Gravure Willemstad

Werken in Willemstad
Tussen de Europese oorlogen door, waar Willemstad als vestingstadje meestal wel op de een of andere manier bij was betrokken, verliep het leven in een rustiger tempo. Er was minder garnizoen, er werd weinig onderhoud aan de vestingwerken gepleegd en dus waren er minder inkomsten voor de stad en haar bewoners.
Industrie was er niet in Willemstad, wel een scheepswerf, een bierbrouwerij, een korenmolen en een grutmolen. Herbergiers, tappers en logementhouders waren er in overvloed, evenals veel kleine winkeliers. Er was een vijftal bakkers en ongeveer evenveel schoenlappers en kleermakers. Daarnaast waren er een aantal andere ambachtslieden, zoals timmerlieden, metselaars, smeden, ververs, een touwslager, een mandenmaker e.d.
Bij de volkstelling in 1795 werden 387 mannen, 431 vrouwen en 477 kinderen geteld, dus een totaal van 1295 zielen in stad en polder. Duidelijk is dus dat vooral de neringdoenden afhankelijk waren van een goed garnizoen.
Er was een kleine groep vissers, die het visrecht op het Hollandsch Diep en de binnenwateren pachtte van het Nassaudomein en een weinig florissant bestaan leidde. Beter af waren de schippers, die meestal ook handel dreven. Er waren twee beurtschippers op Dordrecht en twee marktschippers op Rotterdam, naast een aantal schippers op de vrije vrachtvaart. Bovendien was er een veerdienst op de Buitensluis, de Hitsert en Ooltgensplaat. De haven leverde ook werk op: er was een scheepswerf, waar zowel boten werden gebouwd als gerepareerd, en er waren zakkendragers, turfdragers, turftonsters en ander kaaivolk die er een boterham verdienden met het lossen en laden van schepen.
De voornaamste inkomstenbron was echter de landbouw. Op de vruchtbare zeeklei was de opbrengst van de oogst gemiddeld hoger dan elders. Het voornaamste product was toen graan (tarwe, gerst, rogge en haver); verder nog meekrap (waarvoor in 1758 een meestoof aan de Oostmiddelweg werd gebouwd), vlas, voederbieten, bonen en oliezaden. De opmars van de aardappelteelt begon pas eind 18e eeuw, die van de suikerbiet begin 19e eeuw.

De Oostenrijkse Successieoorlog 1740-1748
De opvolging van de overleden Oostenrijkse keizer door zijn dochter Maria Theresia werd door een aantal pretendenten, gesteund door Frankrijk, aangevochten. Nederland was, evenals Engeland, door een verdrag verbonden met Oostenrijk, maar aarzelde om aan de oorlog deel te nemen. In 1744 vielen de Fransen de Oostenrijkse Nederlanden (België) binnen. De Willemstadse burgerwacht moest weer aantreden om 's nachts wacht te houden op de dijken en wallen. In 1747 vielen de Fransen Nederland binnen, veroverden Zeeuws-Vlaanderen en sloegen het beleg op voor Bergen op Zoom, dat in september moest capituleren. Het garnizoen van Willemstad werd versterkt en er werden in allerijl aarden forten aangelegd op de dijken rond Willemstad. (Zie ook forten 1747-1748). De Friese stadhouder Willem Karel Hendrik Friso werd in die benarde tijd tot stadhouder van de Verenigde Zeven Provinciën uitgeroepen en benoemd tot admiraal en kapitein-generaal, waarmee een einde kwam aan het stadhouderloze tijdperk in Holland, Zeeland en Utrecht.
In het laatste jaar van de oorlog werd een kazerne gebouwd aan de Kerkring voor de legering van 750 à 800 man.

Kaart van Polder de Ruigenhil getiteld “Kaarte der Heerlykheit Willemstad en Ruygenhil”, 1745. Collectie BHIC, toeg.nr. 343, inv.nr. 632. “Kaarte der Heerlykheit Willemstad en Ruygenhil” (1745)


Detail van een kaart van Willemstad met omgeving, polder Ruigenhil, ca. 1781. Collectie BHIC, toeg.nr. 343, inv.nr. 6634. Polder Ruigenhil, ca. 1781

Patriottentijd
De regeringsstructuur van de Republiek was volkomen verouderd en verstard. Zich patriotten noemende lieden, afkomstig uit de middengroepen der bevolking en de intellectuele burgerij verlangden meer inspraak en invloed op het bestuur. Stadhouder Willem V bleek onwillig hervormingen door te voeren. De kloof tussen patriotten en Oranjegezinden werd steeds groter. In 1785 nam de spanning toe en na relletjes in Den Haag besloten de Staten van Holland de rechten van de stadhouder te beperken. Hij werd geschorst als kapitein-generaal van het leger van het gewest. De prins besloot daarop als protest Den Haag te verlaten en vertrok naar Nijmegen.
In Willemstad was de aanhang van de patriotten niet groot. Alleen de jonge schoolmeester Jacobus Webbers was een vurig patriot die schot- en lasterschriften tegen Willem V uitdeelde en zijn politieke opvattingen aan anderen probeerde op te dringen. De weinige overige patriotten in Willemstad hielden zich op de achtergrond. Op 11 juli 1787, toen er een gerucht rondging dat Webbers een schotprent in huis had waarop Willem V en het huis van Oranje op een lage en verachtelijke wijze zouden zijn afgebeeld, begonnen er onlusten in de stad. De magistraat besloot om enkele mensen uit hun midden een onderzoek bij Webbers thuis te laten doen, maar er werd niets gevonden. De mededeling dat enkele kwalijk gezinde mensen verkeerd hieromtrent waren geïnformeerd, bevorderde de rust in de stad allerminst. Een woedende met oranje getooide menigte trok op naar het huis van Webbers, die echter wijselijk naar elders was vertrokken. Zijn moeder en zuster werden met oranje versierd en er werden enkele ruiten en wat aardewerk vernield. De hulp van het garnizoen moest worden ingeroepen om de orde en rust te herstellen.
De soldaten van het 1e bataljon van het 2e regiment Waldeck die hier in garnizoen lagen, begonnen op 29 juli op straat "Oranje boven" te roepen. Dit werd door de officieren, waaronder enkele patriotten, verboden. Zij werden gelast naar de kazerne af te marcheren. Maar ook daar ging het "Oranje boven" geroep door. De soldaten beschuldigden de officieren dat zij voor een gageverhoging aan de Staten van Holland en Utrecht waren verkocht. Zij hadden gehoord dat zij met troepenschepen die al in de Willemstadse haven lagen, naar Utrecht zouden worden verscheept om daar ingezet te worden tegen het leger van de prins aan de oostgrens van het Sticht. Er ontstond een heuse muiterij, waarbij de vaandels en de bataljonskas in bezit werden genomen. De volgende dag verlieten de soldaten en enkele onderofficieren met vliegende vaandels en slaande trom de stad om naar Nijmegen te marcheren, waar de stadhouder zich toen bevond.
Overigens kwam aan de machtsgreep van de patriotten een einde toen in september de hertog Van Brunswijk met een leger van 25.000 Pruisische soldaten Nederland binnentrok. Koning Frederik Willem II was zijn zwager Willem V te hulp gekomen.

1793 Belegering door de Fransen
Op 1 februari 1793 verklaarde de Franse regering de oorlog aan de koning van Engeland en aan stadhouder Willem V. Kort daarop rukte een Franse leger onder de generaal Dumouriez op naar het noorden. Breda en Geertruidenberg werden bijna zonder verzet ingenomen en op 25 februari werd Klundert na een korte maar moedige verdediging onder leiding van kapitein Von Kropff genomen.
Het garnizoen van Willemstad bestond uit het 1e bataljon van het regiment Saxen-Gotha en een detachement van 20 artilleristen. Ter versterking arriveerden twee compagnies grenadiers van het regiment Bosc de la Calmette. De totale bezetting bedroeg toen ongeveer 530 man. Het bevel werd gevoerd door de gouverneur van Willemstad generaal-majoor Carel baron van Boetzelaer. Op het Hollandsch Diep patrouilleerden de gewapende hoeker Zeehond en de kotters Brak en de Panther en voor de Kil lag een vloot van gewapende sloepen, pinken en andere kleine vaartuigen.
Als voorbereiding op een aanval was de polder de Ruigenhil geïnundeerd door middel van de grote poldersluis ofwel de Bovensluis, de stadssluis en de inundatiesluizen in bastion Overijssel en de Westbeer.
Nadat er al enkele schermutselingen waren geweest, verscheen er op de 27e een
trompetter voor de Oostbeer die uit naam van generaal Dumouriez aan de commandant van de stad vroeg of hij de stad wou overgeven, ja dan neen. Het antwoord van Van Boetzelaer was kortaf, neen!
Het Franse leger, naar schatting rond 8000 man, begon op 1 maart de stad vanaf de Helsedijk te beschieten. Door de inundatie was een benadering van Willemstad alleen mogelijk via de dijken. De Oostdijk lag aan beide zijden onbeschut tegen vuur vanaf de vesting, waardoor de enige mogelijkheid was een benadering via het zuidelijk en westelijk talud van de Helsedijk en de Westdijk.
Door een bombardement van de vesting probeerden de Fransen Willemstad tot overgave te dwingen. Er werden zo'n 9 à 10.000 kanonskogels en zo'n 500 bommen gedurende het beleg op de stad afgeschoten. De branden die daardoor ontstonden werden door het garnizoen in goede samenwerking met de burgers geblust.
Het gelukte de Fransen tot aan de eerste bocht van de Westdijk, op enkele honderden meters van de wallen, te komen. De daar opgerichte batterij werd echter in een aanval vanuit de vesting in de vroege ochtend van de 15e maart vernietigd en de bemanning gedood of gevangen genomen.
's Avonds volgde nog een zwaar bombardement, maar het bleek die nacht dat de Fransen zich gereed maakten voor een aftocht. De 16e volgde nog een aantal schoten om de retraite te dekken en was er een eind gekomen aan een beleg dat een geteisterd Willemstad achter liet.
Een snelle doorstoot naar Holland was mislukt door de dappere verdediging van Willemstad en door de waakzame vloot nabij Moerdijk. De terugtocht der Fransen werd veroorzaakt door de bedreiging in de flank door een Nederlands - Pruisisch leger en nederlagen tegen de Oostenrijkers in de Zuidelijke Nederlanden.

Beschieting van Willemstad door een Franse batterij vanaf de Helsedijk Beschieting van Willemstad door een Franse batterij vanaf de Helsedijk

1795 Alsnog in Franse handen
Op 26 juni 1794 werd de inmiddels hervatte oorlog in het voordeel van de Fransen beslist in een bloedige slag bij Fleurus (nabij Charleroi). Binnen een maand was België in bezit van de Fransen.
In augustus begonnen vanuit België Franse patrouilles Noord-Brabant binnen te vallen. Nederlandse troepen werden gelegerd tussen Heusden en Geertruidenberg en achter de inundaties, alsook aan de Linie van de Mark en in de vestingsteden Breda, Bergen op Zoom, Steenbergen en Willemstad.
De verschillende polders in West-Brabant werden geïnundeerd, zo ook de Ruigenhilse polder.
De invallende vorst op 16 december die gaandeweg steeds strenger werd - de 24e werd zelfs 3 ½ º Fahrenheit (= min 16º Celcius) gemeten - maakte echter dat het belangrijkste verdedigingsmiddel, namelijk de inundatie van de laag gelegen gebieden, verloren ging. Het verschafte de Fransen ook de gelegenheid over de bevroren rivieren te trekken en in een groot offensief werd de gehele linie tussen Zevenbergen en Zaltbommel opgerold. De Hollandse troepen uit Terheijden, Zevenbergen, Oudenbosch en Standdaarbuiten werden op 27 december op order van de generaal-majoor Carel Vincent baron van Boetzelaer, die zijn achterneef de zieke luitenant-generaal en gouverneur van Willemstad Carel baron van Boetzelaer verving, teruggetrokken op de vesting Willemstad. Door deze retraite was de kleine vesting overvol geraakt. Het zware drijfijs op het Hollandsch Diep maakte het overbrengen van paarden en materiaal naar Holland zo goed als onmogelijk.
De kazernen waren al vol met het eigen garnizoen en alle huizen, schuren en andere opstallen zaten dan ook propvol met militairen. Ook ruim achthonderd paarden moesten binnen de vesting gestald worden.
Het Franse leger trok over de bevroren rivieren Midden-Nederland binnen. Utrecht en Amsterdam vielen zonder slag of stoot. Op 20 januari 1795 gelaste de Staten-Generaal generaal-majoor Van Boetzelaer zijn post bij de eerste opeising door de Fransen over te geven en een schikking met hen te treffen. Dit gebeurde de 24e en de volgende dag kwam een Frans officier de magazijnen overnemen. Enkele dagen later vertrok een gedeelte van de Hollandse troepen naar Oudenbosch, maar het regiment De Schepper bleef in Willemstad in de kazerne gelegerd. Toen op 29 januari de Fransen in getal van 600 man Willemstad binnentrokken, bleef er voor hen nog maar één plek over, namelijk de kerk.
Met hun komst begon een moeilijke periode in de geschiedenis van Willemstad.