Uit Ravelyn jaargang 3 nr. 3 - januari 1985. Auteur: C. van Mastrigt
"Er zijn in ons land helaas duizenden jongemannen, die een aantal jaren nooit gewerkt hebben en die daardoor vaak alle regelmaat en orde verleerd hebben. De geesel der werkeloosheid doet zich hier in zeer ernstige mate voelen. Wordt in het onlangs verschenen en door den minister van Sociale Zaken mr. M. Slingenberg voor de Nederlandsche radio besproken: "Het Werkende Land" niet een getal genoemd, dat ons met angst vervuld?
Het aantal werkeloozen beneden de 25 jaar wordt hier op 160.000 geschat, maar het is ons bekend dat dit cijfer nog niet het geheele aantal omvat: het ligt dichter bij de 200.000 dan bij de 160.000. Elk jaar dreigt dit aantal grooter te worde, want de toeneming moét automatisch groeien, omdat het aantal kinderen, dat jaarlijks de scholen verlaat, grooter is dan dat van hen, die wederom arbeid kunnen verrichten en den leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt."
Aan de spelling hebt u kunnen merken dat het bovenstaande niet recent geschreven is, maar de inhoud doet helaas actueel aan. Het is uit een artikel in het Algemeen Handelsblad van 15 dec. 1936. De grote werkeloosheid van de jaren dertig was toen op haar hoogtepunt. Géén WW, WWV of andere sociale uitkeringen voor de jongeren. om met het artikel verder te gaan: "Het groote gevaar, dat een volk bedreigt, welks jeugd aldus wordt opgekweekt, behoeft niet nader te worden aangeduid. Een eerste taak is de jeugd te laten arbeiden, haar voor leeglopen, met al de noodlottige gevolgen van dien, te behoeden. Doch hierbij dient men rekening te houden met het feit , dat het middel niet erger mag zijn dan de kwaal. Dit is terecht ingezien; men heeft de jeugdige werkloozen voor korteren of langeren tijd onttrokken aan de omgeving, waarin zij verkeerden en hen ondergebracht in kampen, waarin onder goede leiding (een der eersten eischen) hun gedachten en leven in andere banen geleid kunnen worden.
Een der kampen, waar jeugdige werkloozen ondergebracht zijn, is dat van de Amsterdamsche Burgerwacht op het fort Sabina ten Zuiden van Willemstad. In het begin van het jaar kreeg deze organisatie de beschikking over de forten De Hel en De Ruijter. Deze forten waren na de demobilisatie in 1918 verlaten en sindsdien werden zij niet meer gebruikt. Uit een oogpunt van defensie hebben zij geen grote waarde meer. Er werden verleden jaar besprekingen met de officiële instanties gevoerd en het bleek dat deze forten zeer goed voor werk- en leiderskampen gebruikt zouden kunnen worden. Daarbij kwam dat de gemeente Willemstad in de eerste jaren meer dan voldoende gelegenheid geeft om doelmatig werk te verschaffen voor de kampen, terwijl gelijkertijd de forten zelve ook gelegenheid geven nuttigen arbeid te verrichten voor het aangenaam bewoonbaar maken. De Vereeniging voor nationale Volksopvoeding was gaarne bereid de leiding dezer kampen op zich te nemen, indien de regering bereid was het grootdste deel der kosten te dragen. Deze kosten zouden bestaan uit:
a. het verschaffen van een dubbele werkkleding per jongen en een paar klompen;
b. de kosten van voedsel en ligging, welke even eenvoudig zijn als in het leger;
c. een zakgeld per jongen, geschat op aanvankelijk ƒ 2,50 per week, later teruggebracht tot ƒ 1,75. Wasch en toebereiding van het eten geschieden door de jongens zelf.
"Tot zover het artikel in het Algemeen Handelsblad. De schrijver hiervan, een groot voorstander van dergelijke kampen, noemt een paar van de grootste voordelen hiervan de "tucht en orde, voor de opvoeding van jongelieden van onmiskenbaar belang" en fulmineert nog wat tegen tegenstanders van dergelijke kampen van de Burgerwacht, die maar al te angstig waren voor "het militair".
In april 1936 bezoekt hij het fort Sabina (of De Ruijter zoals hij het fort Sabina bij de oude naam noemt) en treft het aldus aan:
"De toestand waarin deze forten verkeerden was allesbehalve rooskleurig. neemt men allereerst de omgeving. Deze zou men gereedelijk kunnen vergelijken met een tuin van een onbewoond huis waaraan geen onderhoud werd besteed. Alles tiert welig: het onkruid groeit als nooit te voren, het gras wordt hoog, verdort, verandert van kleur. En het geheel wordt herschapen in een grote woestenij. De grachten, in April volkomen dichtgegroeid met riet en andere waterplanten, waren als het ware herschapen in modderkuilen, zeer ondiep. Van enig comfort was natuurlijk geen sprake: waterleiding, gas, noch elektriciteit waren aanwezig. En de gebouwen zelf boden een trieste indruk, deden "unheimisch" aan, gaven het gevoel of zij één groot tochthol waren".
Later in het jaar bezoekt de schrijver het fort opnieuw op uitnodiging van de commandant van de Amsterdamse Burgerwacht. "de bewoners zaten reeds rond de tafels. Bij het binnentreden werd opgestaan.Want van dit opstaan gaat een opvoedende kracht uit…" Bij gesprekken met de jongens ontkwam hij niet aan de indruk "dat het een zegen voor deze jongens is, dat zij in een andere omgeving zijn gekomen, waarin zij niet dagelijks de ellende in haar vaak ergste afmetingen meemaken. Opmerkingen als "mijn tijd is bijna voorbij" worden gezegd met een spijtige intonatie. Ja, na een half uurtje vroeg een hunner mij: zou u er niet voor kunnen zorgen, dat ik hier langer kan blijven, zou u niet voor mij kunnen pleiten? Enfin de jongens hebben blijkbaar niet stil gezeten, want het fort was afgebikt, de luiken afgenomen, hersteld en geverfd, op het voorterrein rozen en andere bloemen geplant, kleine wegen aangelegd en ook het inwendige was geducht onder handen genomen".
In december 1936 verbleven er 60 mensen, die op de 24e naar huis zouden gaan en het kamp zou worden heropend op 15 januari, dan met 150 bewoners.
"…En dat goede werk is het kampwerk bij Willemstad, dat in de eerste plaats er op gericht is om het door de tijdsomstandigheden zoo zwaar getroffenen zoo goed mogelijk te doen hebben, waar zij naast nuttigen arbeid en met regel, orde en tucht, bekwaamd worden voor het maatschappelijke leven, waarin zij verlangen een werkzame rol te kunnen vervullen! "
Artikel uit Ravelyn, tijdschrift van de Heemkundekring De Willemstad, 3e jaargang nr 3 januari 1985.