Uit Ravelyn jaargang 8 nr. 2 – mei 1990
Willemstadse boerderijen IV
door P. Hartmans architect N.V.A.
Nogmaals het karnhuis
In het voorgaande artikel is de indruk gewekt dat het
karnhuis altijd een onderdeel van de woning zou zijn. Van de
heer L. Punt te Fijnaart kreeg ik gegevens over hun tijdens de
watersnoodramp van 1953 verloren gegane boerderij. Bij hen was
het karnhuis ondergebracht in de schuur. De grote ruimte voor de
karnmolen zou er op duiden dat vóór de hondenmolen er eerst een
rosmolen – een door een rondgaand paard aangedreven molen – werd
gewerkt.

Vrijstaande gebouwen
De afbeelding laat een gecombineerd kippen- en varkenshok
met aangebouwd privaat zien.

De arbeiderswoningen
Algemeen
Tot een boerderijcomplex behoren ook woningen bestemd voor de
huisvesting van de op die boerderij werkende vaste arbeiders.
Men verstaat hieronder de medewerkers die een (meestal
mondelinge) overeenkomst aangaan waarbij bepaald is dat
gedurende één jaar tussentijds ontslag niet mogelijk is.
Aangezien pachtcontracten van pachtboerderijen vroeger en ook nu
nog, voor wat de gebouwen betreft op 1 mei eindigen, is het
vanzelfsprekend dat de arbeidscontracten en het recht tot
bewoning eveneens op 1 mei eindigen. Dit verklaart de vele
verhuizingen die in de bevolkingsregisters op die dag genoteerd
staan. De pacht van de landerijen eindigt blootschoofs, dat is
als de oogst van het land is gehaald.
Behalve de arbeiderswoning als huurwoning bij de boerderij zijn
er vanouds ook woningen die eigendom van de arbeider zijn.
De oudste arbeiderswoningen zijn, op de hierna te noemen
uitzonderingen na, met toestemming van de Markies van Bergen op
Zoom, tot 1795 eigenaar van de binnendijken, op de buitenberm
van de Helse- en Stadsedijk gebouwd (cynsgronden).
Alleen bij de boerderijen "Ken U Zelve", Stadsedijk 32, en
"Vredelust", Noordlangeweg 4, stonden voor 1811
arbeiderswoningen bij de boerderij. In de periode 1810 tot 1860
is dit aantal sterk uitgebreid.
Ontwikkelingen in de huisvesting
De oudste woningen beschikten slechts over één vertrek en
daarboven met een losse ladder bereikbare zolder. Achter de
(enige) toegangsdeur was een

tochtportaaltje afgescheiden om te voorkomen dat de wind
binnen vrij spel zou hebben.
De hoogte van het vertrek (de kamer) varieerde van 2.10 tot 2.25
M en had een stenen = plavuizen vloer. Vaak werd door de
gebruiker een losse houten vloer meegebracht om over de
plavuizen te leggen.
De oudste woningen zijn te onderscheiden in een tweetal
typen, namelijk die met de bedsteden aan de kopgevel en andere
met de bedsteden aan een langgevel.
De eerste uitbreiding aan deze woningen was het
binnenportaaltje te vervangen door een houten aanbouw van
ongeveer 1.80 x 1.80 M, in de volksmond bekend als het
klompenhok.
Een volgende stap is om in plaats van het klompenhok een aanbouw
over de volle breedte van de topgevel te maken, waarin naast het
portaal ook plaats was voor een keuken.

De in 1901 in werking getreden Woningwet verplichte de
gemeenten een verordening in het leven te roepen en daarin
minimum eisen omtrent het bouwen voor te schrijven. De eerste
verordening in Willemstad is van 1905. Voor het verkrijgen van
de voorgeschreven vergunning moet de aanvrager tekeningen van
het te bouwen of verbouwen pand overleggen. Aan de hand van deze
bewaard gebleven tekeningen is de verdere ontwikkeling van de
woningbouw te volgen. Helaas zijn er onder de werking van deze
wet slechts een drietal landarbeiderswoningen tot stand gekomen.
De eigen woningen
Meer landarbeiderswoningen hebben bewoners zelf, in een tijd
dat er nog geen subsidiemogelijkheden waren, laten bouwen. Voor
de bouwlocatie was men aangewezen op de Stadse- en Helsedijk.
Door de Markies van Bergen op Zoom als eigenaar van deze dijken,
zijn al spoedig na de bedijking van de polder De Ruigenhil
bouwpercelen in gebruik gegeven, waarvoor een jaarlijks bedrag
betaald moest worden (chijns). Het Franse bestuur heeft de
dijken, samen met andere goederen die in het bezit gekomen waren
van het Huis Paltz Beijeren (de erfopvolgers van de Markies van
Bergen op Zoom) in beslag genomen en op 5 januari 1800 afgestaan
aan de Bataafse Republiek. Laatstgenoemde heeft op 2 juli 1802
deze als domeingoederen te Fijnaart publiekelijk verkocht en
zijn zo in particulier bezit gekomen.
Eind 19e eeuw is de Stadsedijk in bezit van iemand, die begin
van deze eeuw begonnen is gedeelten van het dijktalud als
bouwgrond te verkopen. De grootte deze bouwpercelen varieert van
250 tot 500 M2. Dat zodoende een lintbebouwing ontstond deerde
niemand.

De dijkwoningen zijn voor wat de situatie betreft te
onderscheiden in woningen boven aan de dijk en woningen onder
aan de dijk.
Voor wat de indeling betreft zijn er eveneens twee typen,
namelijk die met de woonkamer en een gang op bovendijksniveau en
de keuken op benedendijksniveau en het andere type waarbij de
woonkamer en de keuken op hetzelfde niveau liggen.
De bekende bedsteden zij nog lang toegepast, eerst na 1930 zijn
ze vanwege het verbod in de bouwverordening definitief
verdwenen.
Bij de woningen Stadsedijk 47/49, gebouwd in 1925/26, is voor
het laatst de als deugdelijk bekend staande ijsselsteen
toegepast en is men later overgegaan naar de grotere
waalvormsteen. Bij deze woningen zien we een portiek bij de
voordeur, iets wat al eerder is aangeven bij de woning
Stadsedijk 52, gebouwd in 1911.
wordt vervolgd.
Gewijzigd:
06-03-2013
Beheer website:
Piet Polak
© Heemkundekring "De Willemstad" |
|