Uit Ravelyn jaargang 8 nr. 3 – oktober 1990
Willemstadse boerderijen V
(slot)
door P. Hartmans
architect N.V.A.
Overige elementen bij een boerderij
Bomen voor het huis
In het verleden was het gebruikelijk de woning tegen al te veel
zonnewarmte af te schermen. Men deed dit door op een afstand van
twee à drie meter voor het huis een aantal leibomen te planten.
Als soort gebruikte men hiervoor meestal iepen- of lindebomen,
althans soorten die in de winter hun blad verliezen om zodoende
nog van de winter- en voorjaarszon te kunnen genieten. De tot
een hoogte van ongeveer anderhalve meter witgekalkte boomstammen
verlevendigden het aanzicht van de woning en vormden tegelijk
een gids bij duisternis.
Ook bij de dijkboerderij kwam soms deze vorm van beplanting
voor.
Siertuin, moes- of groentetuin en boomgaard
De
siertuinen lagen (en liggen) voor het huis en bestonden uit
perken, afgezet met grasbanden of laagblijvende buxuspalmen. In
de perken vaste planten, rozen en éénjarige zaaibloemen.
Aansluitend aan de siertuin, daarvan afgescheiden door een
geschoren meidoornhaag, de moestuin. De moestuin – of zoals we
tegenwoordig zeggen groentetuin – leverde het gehele jaar door
de groenten en vruchten voor dagelijks gebruik en de inmaak.
Soms aansluitend aan de groentetuin, maar ook verder er vandaan,
was er de bongerd (boomgaard). In de bongerd een variatie aan
vruchtbomen voor vroeg en laat fruit zoals appels, peren,
kersen, krozen, pruimen en mispels. Ook een moerbeiboom ontbrak
meestal niet aan het assortiment.
Had de boerderij een oprijlaan dan was deze beplant met olmen
(iepenbomen) of populieren. ook was er ergens een rij
knotwilgen. Knotwilgen, die om de vier jaar geknot moesten
worden, leverden door dit "schaarhout" het nodige geriefhout op.
Niet te vergeten de eerder genoemde "spaarpotbomen".
Rosmolens
Vóór de komst van de verbrandings- en elektromotoren kende
men de rosmolen als aandrijfkracht voor machines en
gereedschappen.
De kleine of éénpaardsrosmolen was voornamelijk in gebruik bij
het karnen. Ze waren van hout en stonden of in de schuur of in
een daartoe opgericht gebouwtje.
Later is men de rosmolens van ijzer en in een geheel andere vorm
gaan maken, zodat ze ook door twee paarden gedreven konden
worden. Deze rosmolens werden in de openlucht opgesteld. Op
sommige boerderijen is de plaats nog terug te vinden vanwege de
rondgaande straat.
Ze bestonden uit een in het midden van de rondgaande straat
geplaatste tandwielkast waaraan enerzijds een houten boom was
bevestigd waaraan de paarden trokken en anderzijds kon door
tussenkomst van cardanische koppelingen en met een over de grond
liggende stang de draaiende beweging naar een in de schuur
geplaatste dorsmachine of ander werktuig worden overgebracht.
Aangezien de eerste dorsmachines het graan op de vloer
uitstortten, bleef de oorspronkelijk voor het dorsen met de
vlegel bedoelde houten dorsvloer in die tijd nog in functie.

De gasput
Op sommige boerderijen kende men een gasput. Vanuit het in de
ondergrond aanwezige veen werd het moerasgas (ook wel brongas
genoemd) gewonnen, opgevangen in een gasketel en gebruikt voor
verlichting in huis.

Toegangspoorten, poortpalen en draaihekken
De poort als toegang en afsluiting naar de boerderij is te
vinden boven- of achter de sloot langs weg of dijk. Weinige van
deze elementen zijn nog overgebleven, maar die er zijn, zijn
toch het vermelden waard. Zo vinden we onder Willemstad, bij
Oostdijk 24, de schilddragende leeuwen; onder Fijnaart aan de
Kwartiersedijk 21 bewerkte siervazen en eveneens onder Fijnaart
aan de Zwingelspaansedijk 22 gestileerde eikels van minder oude
datum.

Naast de gemetselde poortpalen waren er ook de houten
poortpalen, bestaande uit een rechte paal met een vierkante
doorsnede van 20 à 22 centimeter. Als afsluiting tussen de palen
gebruikte men dubbele houten poorten; bij minder voorname
toegangen paste men een enkelvoudig houten draaihek toe.
Omstreeks de eeuwwisseling heeft de ijzeren poort ingang
gevonden. Soms alleen als vervanging van de houten
poortvleugels, maar ook wel tezamen met gietijzeren poortpalen.
De gietijzeren poortpalen zijn er in diverse uitvoeringen. Ze
bestaan uit een geprofileerde schacht, aan de top afgewerkt in
de vorm van een eiken- of dennenappel.
De tralies in de poort zijn vaak afgewerkt met Franse lelies.
De kleuren van het verfwerk
Het valt op dat in een streek waar de meekrapteelt in het
verleden zo'n voorname plaats tussen de andere akkerbouwgewassen
in nam, men zo weinig gebruik heeft gemaakt van de daaruit
gewonnen rode verfstof (de kraplak) voor het buitenverfwerk.
De overheersende kleuren waren en zijn nog steeds groen en wit
en dat in verschillende kleurnuances.
De zware raamkozijnen schilderde men wit en de ramen, deuren en
luiken groen. Door de stopverfranden wit te maken is duidelijk
te zien dat het hier niet een opening maar een afsluiting
betreft. Het ijzerwerk werd en wordt om praktische redenen zwart
geschilderd.
Witte dakgoten laten duidelijk de overgang van muur naar dak
zien.
De wit gemaakte zomen waarmee de dakpannen aan de topgevels
aansluiten zijn nodig om het verschil in breedte van het
dakschild op te vangen dat ontstaat door het "vliegend"
(voorover) metselen van de topgevels. De wit gemaakte specie
waarin de dakvorsten worden gelegd geven een duidelijke
markering van de dakvlakken te zien.
Om er zeker van te zijn dat bij het overschilderen niets
overgeslagen zou worden, werd voor het groen een iets donkerder
groene verf genomen en werd aan de witte verf een weinig gele
oker toegevoegd. Op den duur zijn zo de voorname donkergroene en
gebroken witte tinten ontstaan.
Het binnenwerk
De bedsteden werden inwendig vaak blauw geschilderd, vandaar
de naam bedstedeblauw.
Bij het overige binnenwerk kende men meerdere kleurvariaties,
voornamelijk met blauw, groen en bruin, al dan niet afgezet met
banden in een andere kleur.
Boerderijenroute
Fietsende of rijdende met de auto in de polder of op de
dijken zal men bemerken dat er in de loop der jaren vernieuwing
heeft plaats gevonden. Bij de nodige herbouw tengevolge van
oorlogsgeweld en de watersnoodramp van 1953, is de ervaring
opgedaan bij de boerderijbouw in de Wieringermeer en de
Noordoostpolder van grote invloed geweest. Met de bouw van
nieuwe schuren is een deel van de typische West-Brabantse
schuren met de doorlopende langdeel verloren gegaan.
Gewijzigd:
06-03-2013
Beheer website:
Piet Polak
© Heemkundekring "De Willemstad" |
|