Dit artikel verscheen in Ravelyn 20e jaargang nr
3 - sept 2002
BRABANTS OUDSTE LUIDKLOK
C. van Mastrigt
In de toren van het oude raadhuis van Willemstad hangt een nu
bijna vergeten klok. Haar klanken zijn al enkele jaren verstomd,
maar toch heeft deze klok vier eeuwen lang dagelijks haar geluid
over Willemstad laten horen. Dag en nacht sloeg zij de hele en
de halve uren, die het uurwerk haar aangaf; vanaf 1610 in
'concurrentie' met de beide klokken van de koepelkerk. Haar
geluid werd gehoord als de stadspoorten open gingen en voordat
zij gesloten werden.
Er werd brand en onraad mee geklept. Ook werd er victorie
geslagen als er in oorlogsjaren een belangrijke stad werd
herwonnen, zoals bij de inname van de stad en citadel van Namen
in 1695 door Willem III en Menno van Coehoorn of als er een
vrede werd gesloten, bijvoorbeeld in 1749 na de Oostenrijkse
Successieoorlog.

Geluid werd er bij de verjaardag van een prins van Oranje, en
zeer langdurig bij diens dood. Bij de dood van prins Willem IV
in 1751 werd er op zevenentwintig hele dagen geluid.
Men kon trouwens bij een gewone begrafenis ook de stadsklok
laten luiden; dit kostte in 1679 voor een 'oud mens' twaalf
stuiver, beneden de twaalf jaar zes stuiver.
Tot 1922 werd ook zondagsavonds met de stadsklok geluid. Men
wist niet meer waar dit voor diende, maar het was een traditie
geworden. Raadslid Van Sprang wilde in verband met het streven
naar zondags-heiliging de stadsarbeider die de klok moest
luiden, van die taak ontslaan. Burgemeester H.van der Veen vond
het voor de arbeider niet zo'n groot karwei om op zondagavond de
klok een paar minuten te luiden en meende dat dit aloude gebruik
door de mensen op prijs werd gesteld. Het voorstel van Van
Sprang om dit
gebruik af te schaffen werd met vier tegen
twee stemmen aangenomen.
De klok werd op 1 maart 1943 door de Duitse bezetter
gevorderd, evenals de beide kerkklokken.
Zij kreeg een oorlogsinventarisnummer. In vage letters en
cijfers staat dit nog aangegeven: 6 C 426 P en in een ovaal 340,
wat het gewicht in kilo's aangeeft. Bij die vordering werd de
ouderdom van de klok niet herkend, waardoor zij een verkeerd
nummer kreeg. In de opslagplaats te Tilburg heeft men haar
verder onderzocht. Gelukkig herkende men toen de ouderdom en
hield men rekening met de historische waarde van de klok. Daarom
kreeg ze alsnog de P van Prüfung (onderzoek) en gelukkig voor
haar hield de oorlog op tijd
op. In september 1945 kwam de klok, evenals de kerkklok, weer
terug en al gauw was haar geluid om het half uur weer in
Willemstad te horen.
Nu staat het oude raadhuis al enkele jaren leeg en staat het
mechanische uurwerk stil. Aangezien er al lange tijd geen andere
taken meer voor haar zijn dan de uren te slaan, zwijgt de
torenklok.
Een laat 12e eeuwse klok
Deze klok, zonder enig ornament of opschrift, blijkt
Brabants oudste luidklok te zijn.
Toen de klok in 1588 of 1589 in de pas gereed gekomen toren van
het raadhuis werd ingehangen, dus ruim vier eeuwen geleden, was
zij vermoedelijk al vier eeuwen oud.
De luidklok is van een model dat door de grootste autoriteit op
klokkengebied, de campanoloog André Lehr, hoofdconservator van
het Nationaal Beiaardmuseum in Asten, is herkend als een model
uit de laat 12e eeuw.
Hij schrijft over de oudste klokken onder meer:
"…Het is overigens interessant om op te merken dat al deze
klokken min of meer het model van een bijenkorf bezitten,
ondanks het feit dat Theophilus (een Duitse priester-monnik,
tevens bronsgieter die een boek hierover schreef – red) over het
klokprofiel weinig zegt. Nochtans volgden de klokkengieters in
de 11e en 12e eeuw op dit punt over een zeer groot gebied een
zelfde traditie. De Lage Landen schenen hier echter niet toe te
behoren, want niet alleen vindt men daar nergens een onvervalste
Theophilus klok, doch bovendien zijn er slechts weinige die min
of meer aan het bijenkorfmodel doen denken. Dit is het geval met
de laat 12eeeuwse luidklok in de toren van de N.H. kerk te
Oudega (F) of het uit dezelfde tijd daterende exemplaar in de
Stadhuistoren van Willemstad (N.B). Beide klokken bezitten geen
enkel opschrift, terwijl die van Willemstad ook nog elk ornament
mist. Het is duidelijk een bewijs dat destijds de
klokkengietkunst nog in haar kinderschoenen stond. Op grond van
de culturele positie die dit land toen innam, behoeft dit
natuurlijk allerminst te verbazen…".
Zelfs als de heer Lehr zich een eeuw vergist mocht hebben, dan
toch blijft deze klok de oudste van Brabant. Er hangen namelijk
nergens anders in Brabant 12e of 13e eeuwse klokken.
Toen de klok naar alle waarschijnlijkheid aan het eind van de
12e eeuw – zeg de jaren 1180 tot 1200 – gegoten werd, moest de
Gotiek hier te lande nog zijn intree doen; dat gebeurde pas
omstreeks 1230. De fundamenten van de Domtoren in Utrecht
moesten nog worden gelegd (1321) en de bouw van de St. Jan te
Den Bosch begon pas ruim twee eeuwen later. De kerk of kerkje
waarvoor de klok bestemd was, moet dus nog een Romaanse kerk
geweest zijn. Zo'n kerk had vaak dikke muren om het zware gewelf
te kunnen steunen.Kenmerkend zijn de vensters met ronde bogen.
Het was de tijd waarin de Duitse keizer Frederik I Barbarossa
met een kruisvaardersleger van 100.000 man naar het Heilige Land
vertrok (1189). De Hollandse graaf Floris III, die hem
vergezelde, bezweek tijdens die kruistocht. Misschien heeft de
klok de uit stad of dorp vertrekkende deelnemers aan die tocht
wel uitgeluid.
De klok in de Middeleeuwen
De kerktoren met luidklok had een bijzondere plaats in de
middeleeuwse samenleving. Het mechanische uurwerk is pas een 14e
eeuwse uitvinding; daarvoor behielp men zich met zonnewijzer,
zandloper of soms met een wateruurwerk. "Ongeveer" was in die
tijd trouwens goed genoeg.
Het was de luidklok die de bevolking liet weten waarnaar zij
zich moest richten. Zij gaf de metten, de nonen en de vespers
aan, de dagverdeling in morgen, middag en avond en als
kloosterklok waarschijnlijk ook nog de lauden, de primen, de
tertsen, de sixten en de completen. Het Angelus werd geklept,
drie keer drie maal met even doorluiden, om de mensen op te
roepen het gebed "Engel des Heren" te bidden.
Het klokkengieten
Het klokkengieten gebeurde met een techniek die cire perdue of
de verloren was methode wordt genoemd. De in was gemodelleerde
vorm – de valse klok - werd in leem ingekapseld. Nadat dit leem
was gehard had men de vorm. Daarna werd de was gesmolten en de
lege vorm met vloeibaar brons gevuld.
Brons, een legering van koper en tin, werd ook gebruikt voor het
gieten van kanonnen, zij het met wat meer koper en met wat
minder van het zachtere tin. De koper/tin verhouding van brons
voor kanonnen was gemiddeld – het wisselde iets naar gelang het
type kanon – 90/10, dat voor klokken 80/20 tot 75/25. Bovendien
moest voor kanonnen met een hogere temperatuur gestookt worden.
Het brons van een kanon moest harder zijn dan van een luidklok;
een kanon krijgt immers heel wat meer te verduren dan een klok.
Buitgemaakte of afgedankte klokken gingen in de smeltoven en
werden met toevoeging van een zelfde hoeveelheid koper (om de
hoeveelheid tin te halveren) omgesmolten tot brons voor
kanonnen.
Onder geschutgieters waren er ook bij die tevens klokkenmaker
waren.
De oudste gedateerde klok in Nederland is een laat 13eeeuwse
klok, namelijk uit 1284 en is in het bezit van het Fries Museum.
De oudste klok met de naam van de maker er op is een klok uit
1285 uit Hekelingen gemaakt door Christianus: Christianus me
fecit. Deze is in het bezit van het Rijksmuseum te Amsterdam.
Kloknamen
Klokken hadden in de Middeleeuwen, zoals onder andere schepen,
huizen, kanonnen en zelfs soms zwaarden, een eigen naam.
Klokke Roelant uit Gent is hiervan een bekend voorbeeld. Uit
latere tijd stamt de Big Ben, waarvan het sonore geluid zolang
via de radio te horen was. De klokken van de St. Jan te
's-Hertogenbosch, zowel groot als klein, waren gedoopt en kregen
namen van Maria en van heiligen.
De klokken van o.a. Zevenbergen en Steenbergen waren genaamd
naar Maria: "Maria is mijne name". Heusden bezat de klokken
Katharina vocor en Gheorgius vocor en in Kruisland heet(te) de
klok, meer profaan, Wilhelmus.
De naam van de klok, met eventueel een andere tekst plus het
jaartal en eventuele versiering kwam op de klok te staan.
De aankoop
De bouw van een raadhuis, en kort daarop van een kerk, was voor
een klein stadje met hoge lasten een grote en dure onderneming.
Op alles moest beknibbeld worden en er werd natuurlijk
uitgekeken naar een zo goedkoop mogelijke klok. Eigenlijk twee
klokken, want men wilde zowel een grote als een kleine klok, de
laatste voor het halve uur. Omdat de stadsrekeningen pas sinds
1590 bewaard gebleven zijn, ontbreken alle gegevens omtrent de
aankoop van zowel de grote als de kleine klok.
Het
is overigens mogelijk dat er vóór 1588 al een klok in Willemstad
was. Op de plattegrond van Symon Damass van Dueren uit 1586, die
in vogelvlucht is getekend, staat aan de kop van de Voorstraat,
waar nu het pakhuis van Maris is, de hoofdwacht getekend met
daarvoor, naar mijn interpretatie, een klokkenstoel met klok.
Misschien is dit op de originele kaart in het Rijksarchief te
Den Bosch beter te zien. Bovendien is het de vraag of het deze
klok is die na de voltooiing van de raadhuistoren daar werd
ingehangen.
Het was een moeilijke tijd om aan klokken te komen. In 1578
nog had de Staten-Generaal klokken gevorderd om omgesmolten te
worden tot oorlogstuig (wat de Duitsers in 1943 dus ook deden).
De kleine klok werd nieuw aangeschaft van de klokken- en
geschutsgieter Thomas Both in Utrecht.
Dit blijkt uit het opschrift van de klok: "Soli Deo Gloria –
Thomas Both me fecit 1588". In oktober 1610 werd deze kleine
klok van de stadhuistoren naar de kerk overgebracht, toen ook
het 'horlogie', het uurwerk van het stadhuis, in de koepelkerk
werd geïnstalleerd en het stadhuis van een nieuw uurwerk werd
voorzien. Deze klok is na de brand van de koepelkerk in 1950
niet meer in de kerk aangebracht en hangt nu - na in 1952
hergoten te zijn door J.van Bergen te Midwolda - in de hal van
het Mauritshuis.
(De maten van deze klok van Thomas Both zijn: hoog vanaf de
schouder 40 cm, doorsnede 49 cm.)
Voor het verkrijgen van een kerkklok in 1605 werd heel wat
moeite gedaan en het halve land afgereisd.
De koster, "horlogiestelder", en manusje van alles Michiel
Pietersen Ketelaer werd toen opgedragen door
"…Borgermr. ende Regierders der Stede Willemstad om in de
stede hiernaer verclaert te vernemen nae een clocke inde
uurwerck tbehoeve van de nieuwe kerke alhier.
Op 10 juli 1605 geweest ten Tolen ende Bergen op Zoom 6 dagen f.
9.-.-
16 juli is de rendant (=Ketelaer) weer uitgereist naar Dordregt,
Rotter¬dam, Schiedam, Delft, 'sGra¬ven¬hage, Gouda, Utregt,
Amsterdam zonder te kunnen verneemen dat er ergens eenige
clocken te koop waren,
dochte hem binnen Amsterdam wel ene clocke zoude te bekomen
zijn.
26.7. Rendant met de borgermeester Pieter de Coninck gereist
naar Amsterdam."
In Amsterdam slaagde men er in om een klok te kopen, echter
geen gebruikte. Het werd een nieuwe die gegoten werd door
Cornelis Ammeroy, een zwager van Thomas Both.
Beide Willemstadse burgemeesters lieten hun naam er in
vereeuwigen: "*DESE*CLOCK*HEBBEN*DOEN*CHIETEN
*WEGENDE*OMTRENT*1200* SWAER*ALS*DOEN*BORGEMEESTERS*JAN* GARIN
=//
EN*PETER*DE*CONINCK*NIDT*SONDER*GODT*CORNELIS*AMMEROY*ME*FECIT*
AMSTELREDAMI*ANNO*1605*". Bovendien werd de klok nog voorzien
een versiering en van de wapens van de stad, van prins Maurits
en van de schout Cornelis Splinter.
De rekening werd op 8 oktober ingediend door Wijnand Jansz,
koopman van koper te Amsterdam, die voor de 1245 pond wegende
klok 54 carolus gulden per 100 pond rekende.
Wat in 1605 niet lukte, namelijk een 'tweede hands' klok aan
te schaffen, was voor de grote klok van het raadhuis wel gelukt.
Het was bovendien niet zomaar een oude klok, maar een die toen
al vermoedelijk vier eeuwen oud was!
De mogelijke herkomst van de klok
Misschien dat er ooit nog eens ergens in een archief een
aantekening gevonden wordt dat men een klok verkocht heeft aan
de Willemstadse magistraat, maar dat is te betwijfelen. Naar de
herkomst van deze toen al oude klok kan men alleen maar gissen.
Het kan zijn dat men een klok gekocht heeft van een kerkbestuur
dat een grotere klok met een mooier en zwaarder geluid wilde
hebben en de oude in de aanbieding deed. De tijd was er echter
niet na. Het was oorlog en voor plundering en vernieling waren
katholieke kerken en kloosters een belangrijk doelwit, vooral
van de Watergeuzen, maar ook het Staatse leger ontzag deze
gebouwen niet.
Het is te begrijpen dat de waardevolle bronzen klokken als
oorlogsbuit werden meegevoerd. Hiervan konden de hard nodige
kanonnen van gegoten worden.
Geschiedschrijver P.C. Bor (1559-1635) schreef over de
verovering van Den Briel o.a.:
"…Deze victorie tegen de Spanjaarden was oorzake dat de
Geuzen grote moed en courage en enen groten toeloop kregen van
volke en ook van vele geboefte. Als zij nu deze victorie
verkregen hadden, bedreven zij veel vreugde. Daarna deden zij
alle huislieden monsteren en zwoeren malkanderen te assisteren
en de stad te bewaren tot behoef van den Prince van
Oranje…Voorts maakten zij schuiten en scheepkens toe, roofden en
plonderden dagelijks op de stromen. Zij haalden ook de klokken
van alle de dorpen van 't gehele eiland…".
Voordat zij Den Briel innamen, hadden de Watergeuzen al in
1571 vanuit het Kanaal invallen gedaan in Vlaanderen en Holland,
waar zij onder andere de kerk van Ooltgensplaat plunderden. In
de Westhoek van Brabant werd bevolen 'scherpe wacht' te houden.
Dit voorkwam niet dat in de Noordwesthoek "quaetdoeners ende
roovers" de vruchten van de akkers haalden en de
(katholieke) godsdienstoefeningen onmogelijk maakten. De
Ruigenhilse pastoor De Moor vluchtte van het Eiland. In augustus
moesten in de Ruigenhil maatregelen genomen worden tegen het "…quaet
regiment ende periculen van diversche persoonen ende ballingen
hantierende tdorp en tlant van de Ruygenhill bij gedoogen van
Willem Pietersz als stadthouder aldaer…". Stadhouder Willem
Pietersz (= waarnemer van de schout) moest zijn medewerking
bekopen met opsluiting in Bergen op Zoom. Na de inname van Den
Briel en kort daarop van Vlissingen, konden de Geuzen vanuit
binnenlandse havens opereren. De Ruigenhil was in dat jaar en de
jaren daarop wisselend in handen van de Spanjaarden en de
Watergeuzen. Om plundering te voorkomen werd diverse malen aan
hen een sauvegarde betaald, een afkoopsom in geld of goederen.
Uiteindelijk kregen de Watergeuzen hier de overhand en werd het
Eiland met zijn vele kreken een van hun uitvalsbases.
Op 31 juli 1586 bracht de toen achttien jaar oude prins
Maurits een bezoek aan Willemstad. Hij gebruikte die dag met
zijn gevolg de maaltijden ten huize van de scheepskapitein Hans
Tholenaar (ook wel Tollenaar). Deze woonde in de Voorstraat, nu
nummer 18-20.
De magistraat bood Maurits deze maaltijden aan en sloofde zich
daarvoor, ondanks de slecht gevulde stadskas, zo goed mogelijk
uit..
Bij het avondeten was ook de magistraat aanwezig. Wat er
besproken werd is niet bekend, maar het zal ongetwijfeld verband
hebben gehouden met het charter van prins Maurits van 12
augustus 1586, slechts twaalf dagen na die maaltijd.
De heer C.A.I.L. van Nispen concludeert in zijn publicatie "De
Vesting Willemstad", dat door dit charter de plaats meer
stedelijke glans kreeg en méér werd dan alleen een
militair-strategische stad.
In dit charter constateerde prins Maurits onder meer, dat zijn
stad nog niet was voorzien van een kerkgebouw, noch van een
toren of uurwerk; ook waren er nog geen behoorlijke poorten of
kasseistraten. Hij stelde hiervoor 600 carolusgulden
beschikbaar.
 |
De klok is vanaf de
schouder even hoog als breed
namelijk 68 centimeter! |
Dit was bij lange na niet genoeg en de magistraat moest uit
haar povere middelen putten en bovendien extra belastingen
heffen om ook maar een deel hiervan te realiseren. Een oplossing
werd gevonden om een stadhuis te bouwen met een toren voorzien
van uurwerk en klok. In dat stadhuis zouden dan voorlopig de
kerkdiensten worden gehouden.
Zoals vermeld werd die vergadering met prins Maurits gehouden
in het huis van kapitein Hans Tholenaar. Hij zal ongetwijfeld
als gastheer het nodige van die besprekingen hebben gehoord of
wellicht bijgewoond. Tholenaar was toen kapitein van een
oorlogsschip, mogelijk het schip van de wacht voor het Eiland
van Willemstad en Klundert.
Van 1570 of eerder tot begin 1575 was hij vorster – een
combinatie van gerechtsbode en veldwachter – van het dorp
Ruigenhil. Hij was als zodanig de rechterhand van stadhouder
Willem Pietersz, de geuzensympathisant. Zelf zal hij in die tijd
contact gehad hebben met de Geuzen en wellicht deel genomen
hebben aan hun strooptochten. Want in 1576 duikt hij ineens op
als admiraal, zo genoemd omdat hij als kapitein het
admiraalschap over een aantal oorlogsschepen voerde. Hem werd f
420.17.7 betaald voor "zijn dienst met een schip van oorlog voor
dit Eiland gedaan".
Niemand in Willemstad moet beter over buitgemaakte goederen
geïnformeerd geweest zijn dan Hans Tholenaar. Als er ergens een
klok bij was zal hij dat wel geweten hebben.
Hij was geen beste, die Tholenaar, want drie jaar later, in 1589
verraadde hij de prins door mee te werken aan de overgave van
Geertruidenberg door het Engels garnizoen aan de Spanjaarden.
Als voortvluchtige "Bergverkoper" stond hij sindsdien te boek.
Maar niet alleen de Geuzen, maar ook het reguliere leger
hield strooptochten. Op 1 augustus 1584 gaven de Staten van
Holland de Willemstadse gouverneur Emmery de Liere opdracht,
omdat het Spaanse leger zijn kwartieren te Lillo aan de Schelde
had opgebroken en naar de Hollandse grens dreigde te komen, alle
dorpen en plaatsen in het Land van Breda te verwoesten, af te
branden en de mensen met have en vee naar Holland te evacueren.
De Liere voelde kennelijk weinig voor deze tactiek van de
verschroeide aarde om de vijand geen gelegenheid tot
bevoorrading te geven. Drie weken later kreeg hij van de Staten
een aanmaning zijn opdracht alsnog uit te voeren. Alleen uit
Hoge en Lage Zwaluwe had hij goederen, vee en geld laten
weghalen. Op zijn advies werd de graaf Van Hohenlo belast met
dit karwei, die zijn toen in Klundert gelegerde Duitse ruiters
hiertoe opdracht gaf.
Op 24 juni 1587 besloten de Staten van Holland – een besluit
dat werd overgenomen door de Staten-Generaal – opnieuw tot
'devastatie' van de dorpen in Brabant. "… dat men alle
Dorpen, Huisen en Plaatsen [die onder de vijand liggen] sal
afbranden en devasteren, en dat alle Goederen, Beesten en andere
Instrumenten, als Wagens, Karren, Ploegen, Seysens en anders,
daar meede eenige Vrugten van den Velde souden moogen werden
gesneeden en getransporteert, of ook de Landen eenigsints
weederomme gecultiveert, sullen werden berooft en voor goede
pryse en buit gehouden …"
Nog in juli werden tussen de dertig en veertig dorpen in de
Langstraat en de Peel platgebrand.
De Antwerpse bisschop Torrentius schreef in 1591 dat alle kerken
en kapellen binnen het decanaat en de stad van Breda nu zijn
'uitgeplunderd, ontheiligd en verwoest'.
Dat één van de klokken uit de verwoeste kerken of kloosters –
"voor goede pryse en buit gehouden" – in Willemstad
terecht is gekomen, is zeker niet onwaarschijnlijk.
Hoe het ook zij, de herkomst van de klok zal altijd wel onzeker
blijven. Het is te hopen, dat na de nu op gang zijnde
restauratie van het raadhuis, deze oudste klok van Brabant weer
haar klank over Willemstad kan laten horen.
Met dank aan mevr. Elly van Loon – van de Moosdijk,
kunsthistoricus, die vijf jaar werkzaam was in het Nationaal
Beiaardmuseum te Asten en thans een dissertatie voorbereidt op
de versieringen op de klokken in het hertogdom Brabant. Zij
maakte me op deze klok attent en lichtte me onder meer in over
het 'oorlogsverleden'.
Bronnen:
A.Lehr – Van paardebel tot speelklok; Zaltbommel 1981
A. Lehr, 'De middeleeuwse klokgietkunst'. In: Klokken en
klokkengieters (een uitgave van Historische Commissie van de
Nederlandse Klokkenspelvereniging - Klokken en klokkengieters;
1963
C.A.I.L. van Nispen – De Vesting Willemstad – Willemstad in de
Tachtigjarige Oorlog; 1983
P.M.Toebak – De 'religieuze' tegenstelling 1580-1610
–Noordbrabants Historisch Jaarboek 1991
J.Albarda/F.L.Kroesen – Nederlands geschut sinds 1677 – Bussum
1978
RegAWB - Oud Archief Willemstad – Archief Ned. Hervormde kerk
Gewijzigd:
13-12-2019
Beheer website:Piet Polak
© Heemkundekring "De Willemstad" |
|