De Engelse invasie op Walcheren in 1809 noopte de Fransen tot
versterking van hun kustverdediging. Aan weerszijden van het
Volkerak werden in 1811 twee forten gebouwd, één op de oostpunt
van Oostflakkee nabij Ooltgensplaat en de ander op de Brabantse
wal in de noordwesthoek van de Sabina Henricapolder. De twee
tegenover elkaar liggende forten kregen de naam 'Duquesne' en
'De Ruijter' naar de twee admiraals die in 1676 tijdens de
zeeslag bij de Etna elkaars tegenstander waren. Na het vertrek
der Fransen werd het fort Duquesne omgedoopt in 'Fort Prins
Frederik'. Fort De Ruijter moest zijn naam in 1913 inleveren
aan een nieuw te bouwen fort bij Vlissingen en heette vanaf die
tijd 'Fort in den Sabina Henricapolder', kortweg Fort Sabina
genoemd.
 Het fort bestond uit een aarden wal in de vorm van een
onregelmatige vijfhoek met hierin een stenen toren, een zgn.
'tour-modèle no.2'. In de toren was ruimte voor de opslag van
21000 kg buskruit en geschikt voor een bezetting van 69 man. Het
geheel was omringd door een natte gracht.
In de jaren 1880-1883 vond een uitbreiding en algehele
wijziging van het fort plaats. Het werd o.a. voorzien van een
aan de toren aansluitende bomvrije kazerne en van diverse
buskruitmagazijntjes, kazematten en schuilplaatsen. Van de
toren werd de in 1816 geplaatste kap afgebroken en daarna
voorzien van een aarden dekking. Voor de grachtverdediging
werden vier caponnières gebouwd, waarvan één dubbele.
Bovendien werd de aarden wal uitgebreid en verhoogd.
De organieke sterkte bedroeg in 1902 uit 541 man n.l.
Vestingartillerie 125, Artillerie-Schutterij 78, Infanterie 220,
Torpedisten 105, Genietroepen 6, Geneeskundige Dienst 4, 1
telegrafist en 2 wasvrouwen.
De bewapening bestond volgens een ministeriële beschikking
van 17 augustus 1901 uit 7 kanonnen van 24 cm IJ(zer), 2
kanonnen van 12 cm kort, 4 kanonnen van 10 cm, 6
Coehoornmortieren en 10 mitrailleurs. In de twee batterijen ten
westen en ten zuiden van het fort, alsmede in het emplacement
achter de Zeedijk stonden nog 2 kanonnen 8 cm brons, 4 kanonnen
kort en 4 mortieren van 15 cm. Het verouderde kustgeschut van 24
cm werd in 1917 gesloopt en vervangen door 2 kanonnen 12 cm l
40, afkomstig van de Koninklijke Marine en bestemd voor de
kustartillerie.
Het fort Sabina behoorde samen met de forten Prins Frederik
(Ooltgensplaat), De Hel en Bovensluis (beiden te Willemstad) en
Buitensluis (Numansdorp) tot de Stelling van het Hollandsch
Diep en Volkerak met Willemstad als centrale vesting.
De bestemming van het fort was het doordringen van vijandelijke
schepen vanaf het Volkerak naar het Hollandsch Diep te
beletten.
Hiertoe werden in de vaargeulen van het Volkerak tussen Flakkee
en West-Brabant, de zgn. Hellegaten, torpedoversperringen
aangelegd. Deze torpedo's waren een soort mijnen, die in vier
rechte lijnen met een onderlinge afstand van tien meter in de
vaargeul werden verankerd. Zij waren via elektrische kabels met
de wal verbonden. De elektroschok torpedo's (E.S.T.'s) werden
pas geactiveerd bij de nadering van vijandelijke schepen.
Voor berging van torpedo's en vaartuigen waren buiten het fort
een torpedo- en een vaartuigenloods gebouwd, die met
spoorrails en sleephellingen verbonden waren met de Heijningse
haven.
Het fort werd bij KB van 24 februari 1924 opgeheven als
vestingwerk.
In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw werd het fort als
munitieopslagplaats gebruikt. De gemeente Fijnaart en Heijningen
kocht fort Sabina in 1977, maar verkocht het vier jaar later aan
Staatsbosbeheer.
Momenteel heeft de gemeente Moerdijk het fort in erfpacht.
Lees ook:
Een werkkamp in Fort Sabina.
Tekst: C. van Mastrigt
Plattegrond uit 1884
NA – OPV – W 105 |
|