Heemkundekring De Willemstad


 


De 20e eeuw:

Willemstad rond 1900
Op 1 januari 1900 telde de Willemstadse bevolking 2133 zielen. Bij de volkstelling van 1961 bleek dit aantal gedaald te zijn tot 2065. Dit illustreert meer dan woorden de stilstand van Willemstad in een periode waarin de Nederlandse bevolking sterk groeide. Voor Willemstad begon die groei pas tijdens de Volkerakwerken door de aanleg van de wijken Helwijk en Noordlangeweg. In 1977 kon Willemstad de drieduizendste inwoner verwelkomen. In de tien jaren daarvoor was de netto aanwas 754 personen geweest.

Groenstraat

Maar terug naar het begin van die eeuw. De gemeenteraad bestond in 1900 uit zeven personen, waaronder de burgemeester en twee bejaarde wethouders van 77 en 74 jaar. Veel hadden ze niet te doen en met de begroting voor dat jaar van f 13699,06 kónden ze ook niet veel doen. Nu vielen de wallen en buitensingel buiten hun competentie, want dat was terrein van het Ministerie van Oorlog. Dat was netjes aangegeven met genummerde limietpalen, waarvan er nog een aantal te vinden zijn. De onverharde wegen en zeedijken, alsmede de kreken en sloten in de polder vielen onder het beheer van het waterschap De Ruigenhil.
De reinheid van de eigen straten vond het gemeentebestuur zeer goed en de waterverversing in de sloten door het geregelde spuien, ondanks herhaalde klachten over stank, zelfs uitstekend. Dat slootwater moest overigens gebruikt worden voor het schoonmaken en wassen. Drinkwater haalde men uit de eigen regenput of –bak, want een drinkwaterleiding was er nog niet. Ook kon men water uit de regenput van de Koepelkerk halen voor een cent per emmer. Omdat pompwater brak was, kon dit niet als drinkwater gebruikt worden. Eerst in 1925 kreeg Willemstad aansluiting op het pas aangelegde drinkwaternet van de N.V. Waterleiding Mij Noordwestbrabant.
De gemeentepolitie bestond uit een veldwachter en twee nachtwakers. De nachtwaker moest in de met 35 petroleumlampen verlichte stad zijn rondjes doen en regelmatig met de houten klap van zich laten horen.
Willemstad kende twee scholen, een openbare en een bijzondere (christelijke) school. In 1900 telde de openbare school 171 leerlingen en 4 onderwijzers, de bijzondere school 84 leerlingen en 2 onderwijzers. Ook was er een bewaarschool in het in 1899 gesloten weeshuis aan de Voorstraat.
Industrie bestond hier niet. Wel was er een kleine scheepswerf en een aantal ambachtslieden, die in totaal 92 mensen in dienst hadden. Daarnaast waren er nogal wat winkels, enkele bakkerijen, herbergen en cafés. Duidelijk is dat een goed garnizoen voor de neringdoenden van levensbelang was.
 

De vijftien hier wonende vissers verdienden hun brood in de spiering-, bot- en palingvisserij op het Hollandsch Diep. Er waren twee beurtschippers, een veerschipper, tien vrachtschippers en een stoombootdienst op Rotterdam.
Het merendeel van de arbeiders werkte in de landbouw. Hierin kwam pas in de jaren vijftig verandering door de toenemende mechanisatie. Veel arbeiders vonden toen, heen en weer pendelend, hun brood in de Rotterdamse haven of in industriegebieden elders.
Het wonen in Willemstad was ook niet ideaal, tenminste niet voor het arme deel van de bevolking. Op 1 augustus 1904 trad, krachtens de Woningwet van 1901, een bouwverordening in, die minimale eisen aan de woningen stelde. Een in 1906 door de Gezondheidscommissie te Roosendaal ingesteld onderzoek naar de toestand van de huizen bracht nogal wat ernstige gebreken aan het licht. Vochtige stenen vloeren, één privaat voor enkele huizen of enkel een stilletje in de kamer, eenkamerwoningen, te weinig licht en lucht, veel stank en ongedierte, riool noch drinkwatervoorziening (lees regenbak) aanwezig, een aantal huizen zonder één vierkante meter buitengrond, alom kommer en kwel. Geadviseerd werd de ergste woningen, elf in getal, onbewoonbaar te verklaren en bij andere verbeteringen aan te brengen. Het gemeentebestuur nam dit wat al te makkelijk op en stelde onbewoonbaar verklaringen steeds uit.

VeerbootOndanks de inertie van het gemeentebestuur gebeurde er toch iets wat Willemstad een beetje uit zijn dommel haalde. Op 15 oktober 1900 opende de Rotterdamse Tramweg Maatschappij (RTM) met het s.s. Numansdorp een veerdienst tussen Numansdorp en Willemstad. Dit betekende het einde van het zeiltijdperk voor dit veer. Het veer gaf aansluiting op de stoomtramdienst van Numansdorp naar Rotterdam.
Nog meer stoom kwam er toen de Z.N.S.M. op 15 december 1906 een stoomtramdienst opende tussen Oud Gastel en Willemstad. Hiervoor werd een remise en een wachthuis buiten de Landpoort gebouwd, alsmede vier woningen voor het personeel in de Landpoortstraat.
Een gouden tijd voor de neringdoenden brak aan toen tijdens de Eerste Wereldoorlog van 1914 – 1918 Nederland mobiliseerde en de kazerne en de forten vol stroomden met militairen. De landbouwers profiteerden in die jaren van de hoge prijzen voor hun producten door het grotendeels wegvallen van de import.

Uitbreidingsplannen na opheffing van de vesting
De terugslag was des te groter toen in 1922 het garnizoen Willemstad verliet.
Verzoeken van het gemeentebestuur om versoepeling of zelfs opheffing van de Kringenwet van 21 december 1853 liepen echter op niets uit. Bij deze wet was het verboden om in een aantal kringen rond een vestingwerk gebouwen te stichten of werken te doen. Hiermee was uitbreiding buiten de wallen voorlopig niet mogelijk. Willemstad had volgens burgemeester H. van der Veen geen reden van bestaan als niet werd getracht iets te ondernemen dat de bloei en welvaart kon bevorderen. Het was dan ook van groot belang dat de beknellende wallen zouden worden geslecht. Hij ijverde voor verbetering van de verkeersverbindingen noord – zuid en zag Willemstad als toegangspoort voor West-Brabant, waarbij een industriehaven onmisbaar was.
Bij K.B. van 28 mei 1926 werd de vestingstatus van Willemstad opgeheven. Een overdracht van de wallen aan de gemeente werd echter door het Rijk op de lange baan geschoven.
Vanuit de bevolking, met name de Stichting tot behoud van mooi Willemstad, werd aangedrongen op behoud van wallen en grachten, hierin gesteund door de Bond Heemschut. Zelfs in de nationale pers verschenen hierover artikelen. Journalist/schrijver M.J. Brusse schreef in oktober 1926 in de N.R.C. "Er is een ingetogen stemming, 'n onwezenlijke stilte in die bejaarde veste…'t Is een vergeten oude en nu afgedankte vesting geworden…".
Hij vergeleek Naarden en Willemstad en schrijft daarna "…Maar moge er van een keuze nooit sprake zijn, omdat immers beide nu vrij gegeven fortificatiën, ieder in zijn eigen structuur en zijn eigen eerbiedwaardige wezen, als zeldzame schoone historische natuurmonumenten tot iedere prijs verdienen onbedorven bewaard en beschermd te blijven. Het wegsloopen van deze vestingwerken, en zelfs onoordeelkundige verminking van zijn harmonisch stelsel, zou een vandalisme zijn tegenover tijdgenoot en nageslacht".
Ook burgemeester Van der Veen bleek inmiddels voor behoud van de wallen te zijn. Tegenover Brusse verklaarde hij: "Als hier voor een betere toekomst van mijn gemeente aanstonds gebouwd zal moeten worden, dan mag dat alleen maar behóórlijk gebeuren in een harmonische aansluiting van het nieuwe bij het oude bestaande".
Dat het slechten van de wallen en het dempen van de grachten erg dure bouwgrond zou opleveren, speelde overigens ook een rol.
In 1927 maakte de Willemstadse architect C. de Rooij een uitbreidingsplan van 23 ha waarbij met diverse woningtypen rekening werd gehouden. Het was een open bebouwing van vrijstaande en twee onder een kap woningen met voor elke woning een ruime voortuin. De uitbreiding zou in oostelijke en zuidelijke richting plaats vinden, aansluitend aan de buitengracht vanaf de Oostdijk tot aan bastion Utrecht. Aan de Oostdijk zou in de gorzen een industrieterreintje en een haven moeten komen. Het uitbreidingsplan werd door de gemeenteraad vastgesteld, maar niet zonder ernstige bezwaren van een minderheid. Bij Gedeputeerde Staten, waar het plan ter goedkeuring was toegestuurd, werd bezwaar aangetekend door zestien inwoners, meest landeigenaars. Zij verzochten uitsluitend rekening te houden met de doelmatigheid van het plan, wat zij betwijfelden, en de belangen van de eigenaren.
Ook de Stedebouwkundige Raad verzocht G.S. om goedkeuring te onthouden, daar zij, met veel redenen omkleed, het plan te groot vond en dat het te slecht aansloot bij de bebouwing van de vesting. "…De wallen en de singelweg zijn met prachtig zwaar geboomte beplant, terwijl aan de buitenzijde van de wallen veel struikgewas groeit….De stad maakt een sterke indruk vanuit het vlakke land of water".
De Raad vond dat voor de verwachte geringe bevolkingsgroei binnen de wallen ruimschoots ruimte was. Een uitbreidingsplan diende alleen maar ten noordoosten van de toegangsweg te komen.
Uiteindelijk werd op 11 april 1928 door G.S. goedkeuring gegeven aan het gedeelte tussen de Oostdijk, Grindweg en de nieuwe diagonaalweg (de schuine verbinding tussen Landpoort en Steenpad) en een blok ten zuiden daarvan tot aan het begin van de Hoogeweg., in totaal 9 ½ ha. Voor de goedkeuring afkwam werd al een bouwvergunning verleend aan architect De Rooij voor een woning aan de Koningin Wilhelminalaan (nu nr. 2) Sweet Home, in 1929 en 1930 gevolgd door Eigenheim, Nelly en Zonnehoek (nrs. 4, 6 en 1). Allen naar een ontwerp van architect De Rooij. In 1935 volgde nr.8. Aan de Singel werden tussen 1934 en 1938 ook enkele huizen gebouwd. Het aandringen van G.S. tot aankoop van bouwgrond, daar binnen de vesting een groot aantal huizen niet voldeed aan de meest bescheiden eisen, werd door de gemeenteraad genegeerd. De beurskrach van oktober 1929 en de daarop volgende crisisjaren gooide roet in de plannen van de voortvarende burgemeester, die bovendien te maken had met tegenwerking van een behoudende raad. Het was zoals Brusse in 1926 uit de mond van een oude Willemstadter optekende: " 't Is als met een vogel, die altijd in een klein kooitje opgesloten is geweest, - krijgt hij eindelijk een kans om uit te vliegen, dan is hij suf geworden en misschien wel vleugellam op den koop toe".

Tweede Wereldoorlog
Hoewel geen vesting meer kreeg Willemstad tijdens de Tweede Wereldoorlog toch nog wat van zijn oude bestemmingen terug. Het 'bruggenhoofd Willemstad' kreeg tot taak het terugtrekken van Nederlandse troepen uit Brabant te dekken en de Duitsers herstelden de oorspronkelijke taak van Willemstad, namelijk om vijandelijke schepen de toegang tot het Hollandsch Diep te beletten.
Direct na de algemene mobilisatie op 28 augustus 1939 kwamen hier als veiligheidsbezetting de kopgroep en twee secties van de 1e compagnie van het 1e bataljon van het 39e Regiment Infanterie (1-I-39 R.I.). Op 15 april 1940 werd de veiligheidsbezetting versterkt met de mitrailleurcompagnie van I-39 R.I. en twee andere secties van 1-I-39 R.I. Ze werden gelegerd in de forten De Hel en Sabina. Op allerlei plaatsen op dijken en bij sluizen werden met aarde en hout een aantal veldversterkingen met schuilplaats gebouwd.
Volgens plan waren het bij de Belgische grens gelegen 3e en 6e Grens Bataljon aangewezen om de bruggenhoofden Willemstad en Moerdijk te bezetten, waarna de afgeloste veiligheidsbezetting de troepen op de noordelijke oever van het Hollandsch Diep diende te versterken. Het verliep natuurlijk allemaal anders. Op 10 mei, de dag waarop de Duitsers ons land binnenvielen, kwam in de late namiddag het 3e Grens Bataljon de stad in. Niet om de verdediging hier over te nemen, maar om overgezet te worden naar Numansdorp, de verdediging van Willemstad overlatend aan de twee compagnieën van I-39 R.I.
De Willemstadse bevolking werd, gezien de te verwachten gevechten, met allerlei schepen geëvacueerd naar Den Bommel. Het vee uit de te inunderen polder werd naar Maltha gebracht.
De veel te zwakke verdediging kon niet veel beginnen toen de Duitsers met pantserwagens, waarop de mitrailleurkogels afketsten, van twee kanten Willemstad naderden. Bij fort De Hel werd de boerderij Helzicht van de familie Van den Hil in brand geschoten evenals het tramstation en een villa aan de Singel. De Duitsers stelden een ultimatum: als niet binnen twee uur werd gecapituleerd zou heel Willemstad plat gegooid worden. Omdat verdere strijd zinloos zou zijn, besloot de Nederlandse kapitein tot overgave. Eén Nederlandse soldaat sneuvelde bij de acties.

Op 30 mei 1940 gebeurde er op het Hollandsch Diep nabij Willemstad een grote scheepsramp. Van een konvooi van vier grote rijnschepen, volgepropt met Belgische krijgsgevangenen op weg naar Duitse kampen, liep de Rhenus 127 op een magnetische mijn die door de Duitsers op 13 mei in het Hollandsch Diep was geworpen. Hierbij kwamen 167 Belgische militairen om en er werden 276 personen licht of zwaar gewond. De overlevenden werden liefderijk verzorgd door de Willemstadse bevolking. Medische bijstand werd verleend door de huisarts M.G. Schiphorst en zijn EHBO-ploeg, later bijgestaan door artsen uit de omgeving.
De geborgen lijken werden aanvankelijk op het kerkhof begraven, later, toen het niet meer verantwoord was de lijken door het stadje te vervoeren, werd besloten een massagraf in te richten aan het Hollandsch Diep. Op Tweede Pinksterdag 1950 werd hier met een indrukwekkende plechtigheid het nieuwe erekerkhof geopend. Hierna volgde een jaarlijkse herdenking, steeds op Tweede Pinksterdag.

Een tweede scheepsramp gebeurde op 13 november 1943 toen de R.T.M. veerboten s.s. Willemstad en s.s. Minister Lely door geallieerde vliegtuigen werden gemitrailleerd. Hierbij vielen 13 doden, waaronder een Willemstadter, en 25 gewonden.
Willemstad maakte, evenals zoveel andere Nederlandse gemeenten, een moeilijke tijd door, maar de bangste dagen zouden komen bij de bevrijding. In de nacht van 29 op 30 oktober 1944 begon de eerste artilleriebeschieting door de Engelsen op Willemstad. Willemstadters zochten een schuilplaats in het kruithuis op bastion Utrecht, in de betonnen schuilplaatsen in de wallen, in de kelders van het stadhuis en in de forten De Hel en Sabina. De beschietingen duurden tot 6 november. In de voormiddag van die dag arriveerde aan de Landpoort een gevechtswagen met witte vlag met daarin een Engels officier en een tolk. In het Arsenaal werd onderhandeld over overgave of een wapenstilstand, waarbij de bevolking de gelegenheid kreeg het stadje te verlaten. Een akkoord werd bereikt over een wapenstilstand van 14.00 tot 18.00 uur. De bevolking kwam uit de schuilplaatsen en moet wel verbijsterd geweest zijn van de ravage in de stad. Via de Landpoort, waar een tankval was gegraven, verliet men te voet de vesting op weg naar Fijnaart.


Daar werden de evacués met legerwagens naar de Etnafabriek te Breda vervoerd, waar ze een voorlopig onderdak vonden. Na de evacuatie werd het bombardement op Willemstad hervat met bijna tweehonderd stuks geschut. Nog voor het bombardement begon voeren de Duitsers in het donker met schepen de haven uit. Toen een compagnie van het Lincolnshire Regiment de stad binnentrok, vonden zij slechts vijf Duitsers in de vesting. Tot aan de capitulatie van de Duitsers op 5 mei 1945 kregen Canadese en later Belgische militairen de verantwoordelijkheid voor dit deel van de frontlinie.
Met mondjesmaat werden de evacués in mei en juni 1945 weer in het zwaar gehavende Willemstad toegelaten Van de bijna 330 gebouwen binnen de wallen was praktisch geen enkel onbeschadigd uit de strijd gekomen. Het aantal totaal verwoeste huizen bedroeg 54, zwaar beschadigd waren 220 panden (andere opgaven komen hoger uit). De belangrijkste monumenten kwamen er relatief goed af, alleen de r.k. kerk werd zwaar beschadigd. Ook in de polder waren een aantal gebouwen vernield, waaronder de eeuwenoude Leeuwenstee.

De naoorlogse jaren
De eerste taak na de oorlog was het weer leefbaar maken van Willemstad. Een aantal panden moest gesloopt worden, de meeste andere werden zo goed en kwaad mogelijk met de schaars beschikbare bouwmaterialen hersteld.
Op 30 januari 1946 werd aan de gemeenteraad een wederopbouwplan, een onteigeningsplan en een uitbreidingsplan gepresenteerd, welke plannen op 2 mei 1947 door de raad werden vastgesteld. Door de sloop van de kazerne en de daar achtergelegen houten loods was aan en achter de Kerkring ruimte vrijgekomen. Daar werden tussen 1947 en 1951 enkele nieuwe straten aangelegd (Willem de Zwijgerstraat, Kazernestraat en Prins Mauritsstraat) en een aantal huurwoningen gebouwd. Verder kwamen er nieuwe woningen in het Molenpad en Groenstraat (1949) Raadhuisstraat (1951) en Grimhoek en Jan van Glymesstraat (1958).
Aan de Koningin Wilhelminalaan, toen nog de toegang tot de vesting, werd in 1951 de bouw van arbeiders- en middenstandswoningen mogelijk gemaakt. Voor de bouw van woningen ten zuiden daarvan, de zgn. Poortweide, kwam de vergunning in 1957. Bij al die plannen werd steeds rekening gehouden met het gave en unieke beeld van de vesting Willemstad, iets waar men – enkele uitzonderingen daargelaten - aardig in is geslaagd. Ook was het beleid er op gericht de nog in de vesting aanwezige boerderijen en veestallen naar buiten de vesting te verplaatsen.
Uitbreiding buiten de vesting en lintbebouwing langs de dijken vonden Gedeputeerde Staten niet gewenst, daarom werd voor uitbreiding bij Helwijk gekozen. Het uitbreidingsplan van 1955 werd slechts voor een gedeelte goedgekeurd.

In 1970 werd de vesting Willemstad met schootsveld aangewezen als beschermd stadsgezicht ingevolge de Monumentenwet. Bebouwing buiten de Grote Singel was hierdoor uitgesloten.
Een verdere uitbreiding vond plaats in 1972, toen de grond bouwrijp werd gemaakt voor de nieuwe wijk Noordlangeweg. Verdere uitbreiding zou volgens de gemeente plaats moeten vinden in de richting van Helwijk, iets waarvoor G.S. niets voelden. Doordat over de koopsom van de grond met de eigenaren geen overeenstemming bereikt kon worden, werd uitgeweken naar grond ten noorden van de Noordlangeweg en ten oosten van het Steenpad, die aangekocht kon worden van het klooster Sinte Catharinadal. Daar werd de wijk Kloosterblok aangelegd, waar in 1984 de eerste woningen in gebruik werden genomen.
De provincie stelde in 1981 een nieuw streekplan vast, waarbij de steden versterkt moesten worden en de woningbouwmogelijkheden in het landelijk gebied zouden worden ingeperkt. Het gevolg hiervan was dat Willemstad nog slechts mocht uitbreiden voor een gedeelte van de natuurlijke groei.
Maar de deuren van het vogelkooitje uit 1926 zijn nu definitief open en wie er uit wil vliegen kan dat doen. Voor vrijgekomen plaatsen erin was en is nog steeds grote animo.

Slechts aan enkele gebeurtenissen in de afgelopen eeuw kan in dit korte bestek aandacht worden besteed. De windhoos en de kerkbrand van 1950, de Watersnoodramp van 1953, de bouw van vele voorzieningen zoals sportvelden, zwembad, nieuwe scholen, gemeenschapshuis, tennisbanen, de strijd tegen aantasting van Willemstads stedenschoon zoals de bouw van een slibdepot in het Hollandsch Diep voor Willemstad en de bouw van een torenhoog hotel, de opheffing van Willemstad als zelfstandige gemeente in 1997 en nog meer moeten hier buiten beschouwing blijven.
Er is echter over de geschiedenis van Willemstad veel en uitgebreid gepubliceerd. Kijk hiervoor bij Literatuur op deze website of neem eens een duik in het Regionaal Archief West-Brabant te Zevenbergen. Maar pas op, dat kan verslavend zijn.


Tekst: C. van Mastrigt
Afbeeldingen: Groenstraat aan het begin van de 20e eeuw. – Collectie J. Bandsma
  Scheepswerf . van Duivendijk "Ik blijf steeds volharden" 1893 – 1906 – Collectie J. Bandsma
  Veerboot s.s.Willemstad aan de steiger – Collectie J. Bandsma
  Singel – Collectie J. Bandsma
  Belgisch eregraf 1985 – foto C. van Mastrigt
  Evacuatie 6 november 1944 – schilderij door C. de Kort – Mauritshuis Willemstad.

Gewijzigd: 12-02-2016
Beheer website: C. Oosters
© Heemkundekring "de Willemstad"